11 Alle straten in de binnenstad - en hij komt daar vrij regelmatig, dat kan de raad van hem aannemen -, zijn inmiddels gedaan. De heer BROOS wil dan opmerken, of de wethouder nu iets vraagt of iets zegt. De heer BLANKEN wil er zich niet teveel mee bemoeien, maar de wethouder moet dan maar eens een keer met een rolstoel gaan lopen door de stad. Ze zijn beslist niet allemaal gedaan. Punt uit. De heer ARNOYS moet zeggen dat waar de oversteekplaatsen zijn en waar de kanalisatie- strepen zijn, het overal is gedaan. Men kan bij elke straathoek oversteken en daar is dan niet altijd een verlaagd trottoir. Als alle hoeken van straten een verlaagd trottoir moeten krijgen kan men nog wel even door. De heer BLANKEN zegt, dat bij veel zebra's de trottoirs 2 keer zo hoog zijn als de weg en de verlagirig niet goed is uitgevoerd. Men moet dus niet zeggen, dat het overal is gedaan. Bij punt a. zegt de heer VAN DEN BULCK dat hier wordt voorgesteld om geen subsidie te verlenen aan de Nederlandse Hartstichting. Hij weet dat er hier een regeling is om geen subsidie aan verenigingen van buiten de gemeente te verlenen. Hij weet ook, dat het college vindt dat dat een zaak is voor de landelijke overheidtVan de andere kant vindt hij, dat er regels zijn om uitzonderingen op te maken. Het gaat hier om volks-ziekte nummer 1. De meeste mensen sterven momenteel aan hart- en vaatziekten. Hij vindt met name de aktiviteiten die deze vereniging pleegt op dit terrein preventief en wel dermate be langrijk, dat hij het toch zinnig zou vinden, om wel te subsidiëren. Hij zou zich zelfs kunnen voorstellen, dat de gemeentelijke overheid in het kader van de GGD hierin enige aktiviteiten zou gaan ontwikkelen, en er wat geld aan zou spenderen. In dit verband denkt hij dan even aan het onderzoek naar baarmoederkanker. Ook daar wordt geld aan gespendeerd en waarom zou dat dan ook niet aan deze Hartstichting kunnen gebeuren, wil hij vragen. De heer DEKKERS kan zeggen, het gestelde in de brief te kunnen onderschrijven. Als op het verzoek van de heer van den Bulck zou worden ingegaan, dacht hij, dat men ook b. niet zou kunnen overslaan en dan komt men weer in die draaikolk waar dan hele maal nooit meer uit te komen zal zijn. De heer MASTENBROEK kan de woorden van de heer Dekkers onderschrijven, die dan weer de brief onderschrijft. Hij wil wel vragen, waarom in punt b de financiële positie van de gemeente naar voren wordt gebracht en in punt a niet. Hij dacht dat in deze een meer konsekwente gedragslijn moest worden gevolgd. De VOORZITTER kan zeggen, dat in deze vroeger een bepaald antwoord-formulier werd gehanteerd. Die zin zit nog ergens in de boeken en komt er iedere keer weer uit. Het college kan ook niet alles lezen. De bedoeling is in ieder geval niet dat wordt gezegd dat men geen 100. - of 200. - zou kunnen missen vanwege de financiële toestand van de gemeente. Het is van het college altijd een principiëel punt geweest dat iedere overheid zijn eigen taak moet hebben. Hij vindt het gewoon ten detrimente van dit soort stichtingen als links en rechts nog eens om een of tweehonderd gulden gebedeld moet gaan worden. Hij vindt, dat de rijksoverheid haar taak moet kennen. Dat heeft dan niets te maken met de merites van stichtingen als zodanigDe zin, waar de heer Mastenbroek op doelde, moet er dus inderdaad uit. Dat is niet overeenkomstig het beleid van het college. Overigens zegt de secretaris hem net, dat de brief nog getekend moet worden. Over punt c. zegt de heer VAN DEN BULCK, dat hij vindt, dat de schrijvers van de brief geen antwoord krijgen op hun vragen. Er worden 2 dingen gevraagd. Op de eerste plaats wordt gevraagd om voor dat gebied een bestemmingsplan voor het totale gebied te maken. Er wordt verder verwezen naar het gevaar van een postzegelbeleid. Het antwoord is dan, dat het zinvol wordt geacht om een bestemmingsplan voor dit gebied voor te bereiden, wanneer definitief overeenstemming is bereikt over de eventuele aan koop. Dat vindt hij wel akkoord, maar de vraag was nogmaals, of B. W. vindt, dat er t.z.t. een bestemmingsplan voor het totale gebied wordt gemaakt. Op die manier zou voorkomen kunnen worden, dat er een postzegelbeleid gevoerd gaat worden. Een tweede vraag was, of het college bereid was om de bevolking in een zo vroeg mogelijk stadium bij de formulering van de beleidslijnen in te schakelen.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1976 | | pagina 212