8
maar een werkruimte.
De VOORZITTER zegt dat daarover ook nog wel iets anders is te zeggen. Dan zou daar
over een discussie gehouden moeten worden. Om deze nota zonder discussie zo maar te
aanvaarden, vindt hij toch wel een merkwaardige zaak.
Hij zou dan ook aan de raad willen voorstellen om nu vanavond geen overhaaste dingen te
doen en om gewoon nog een maandje te wachten. Dan zal de gehele zaak op tafel liggen.
De heer MASTENBROEK wil vragen wat er op tegen is als de raad zich zou uitspreken.
De heer NIJPELS zegt dat destijds de fractievoorzitter van de PvdA al 16 jaar geleden
uitgerekend hetzelfde geval op tafel bracht. Hij wil vragen of de raad nu alstublieft
eens een keer gelijk kan krijgen.
De heer DEKKERS zegt dat er weinig kans is tot overleg in deze situatie, maar naar zijn
mening is daar ook niet zo erg veel behoefte aan. Iemand van zijn fractie heeft medege
werkt om een wensenpakket op tafel te brengen bij het college. Dat wordt nu bestudeerd
en hij wacht gewoon af, wat daar in gezamenlijk overleg van te realiseren zal zijn.
Hij dacht dat die wensen aan het college kenbaar zijn gemaakt, omdat het college het
best in staat is om te bekijken wat haalbaar is en, mocht er straks in de nota van het
college iets ontbreken, dat de raad er toch wel graag bij zou willen hebben, zal daar best
nog wel over te praten zijn, dacht hij. Hij ziet dan ook geen reden tot een stemming.
De heer VAN KAAM zegt, dat de nota van de raadsleden was van 17 juni 1975. Het ant
woord van het college daarop is van 18 september 1975. Dat is toen in de raad geweest
en in de raad is deze zaak toen terugverwezen naar de commissie algemene en juridische
zaken. Deze commissie heeft laatstelijk dit hele geval behandeld, is akkoord gegaan met
de brief van het college dd. 18 september 1975. De heer de Laet, die ook deel uitmaakt
van de commissie algemene en juridische zaken maakt een opmerking, om een aanvulling
op het standpunt wat toen was ingenomen op te nemen. De commissie was het echter
met de brief van het college eens. Hij ziet dan nu ook geen enkele reden, om thans om
een stemming te vragen.
De heer BROOS is wel de enige geweest, die de betreffende brief niet heeft ondertekend.
Dat heeft hij bewust niet gedaan. Gezien de discussie van vanavond is hij daar ook erg
blij om. Hij dacht, dat verschillenden hem wel een beetje kennen. Aan de kern van het
betoog van de heer Nijpels te horen, dacht hij te kunnen beluisteren, dat deze - en daar
zit volgens hem het hele essentiële verschil in met de uitleg van de voorzitter - denkt
dat, als er gestemd wordt over de nota - en zo zal de voorzitter dat wel aanvoelen - dat
de nota dan ook zo zal worden uitgevoerd. Vandaar ook de opmerking van de voorzitter:
"dan voeren jullie die nota ook maar zelf uit". Hij vraagt of het misschien niet zó is,
dat er een halve nota overblijft. Is de heer Nijpels misschien daar bang voor.
De VOORZITTER meent dat de heer van Kaam inderdaad gelijk heeft als hij zegt, dat
deze hele zaak is terugverwezen naar de commissie algemene en juridische zaken.
Daar is men met de brief akkoord gegaan. Of men zonder meer akkoord is gegaan met
alle details van de brief van B. W. laat hij even buiten beschouwing. In ieder geval is
men daar wel akkoord gegaan met het feit, dat B. W. met een konkreet voorstel aan
de raad zou komen als antwoord op de nota. Hij heeft vanavond nog eens toegezegd, dat
dat voorstel er zal komen. Hij wil vragen, of er dan ook nog eens gestemd moet worden
over de nota. Dat kan hij echt niet snappen.
De heer NIJPELS zegt, dat als de voorzitter vanavond zegt: binnen 2 maanden is er een
oplossing, dat de raadsleden een vergader-ruimte hebben, hij het met de brief eens is.
Althans met een voorstel wel te verstaan.
De VOORZITTER zegt, dat, als er een oplossing gevonden kan worden, dat zeker moge
lijk is. Hij kan echter de sterren niet van de hemel plukken. Er wordt naarstig gezocht
naar een goede oplossing van het vraagstuk van een vergaderruimte voor de raadsleden
waar de documentatie bereikbaar is, die vrij toegankelijk is voor de raadsleden zonder
dat dit problemen met zich meebrengt voor een.heel complex gebouw en al dat soort
dingen meer, zodat aan die wens tegemoet kan worden gekomen. Daar wordt dus naarstig
naar gezocht. Als dan op dit ogenblik, juist tijdens de nieuwbouw van de secretarie, tij
delijk verschillende ruimtelijke problemen bestaan tegelijk, dan moet daar een oplossing'
voor gevonden worden. Wat heeft het dan voor zin om over die nota te stemmen, wil hij
vragen.
De raad heeft zonder meer de toezegging van het college. Uit zijn woorden kan de raad
toch ook wel beluisteren, dat het college op die nota in positieve zin wil reageren.