11 wordt uitgediept. Daar is ook nog weer een vervolg op. Er staat daar een omstandig ver haal in van in hoeverre een raad, die eigenlijk alleen maar als collectief bestuursmacht heeft, in hoeverre ook het individuele raadslid toch ook daarvan zich op deze wijze met het gemeentelijk bestuur kan bemoeien. Daar is het laatste woord nog niet over gesproken dacht hij. Er staat wel bij, dat dit op een hele duidelijke manier gestructureerd moet wor den omdat ook in dat rapport wel gezien wordt, dat, als men dit zonder meer in alle om standigheden toepast, het inderdaad een on-werkbaar geheel gaat worden. En daar gaat het toch alleen maar om. Hij wil daar graag nog wel eens op terug komen. Als de raad zich in een bepaalde wijze zelf-beperking zou willen opleggen en voor zichzelf een reglement zou willen opstellen waarin gezegd zou worden: in die en die omstandigheden wel en anders niet, en waaraan het individuele raadslid door de raad dan gebonden zou zijn, dacht hij, dat de raad bij het college weinig moeilijkheden zou ondervinden. Het is voor het college dus geen zaak van theorie, maar van praktijk voor het ambtelijk apparaat. Het is wel merkwaardig dat de heer Westerhof zegt: dit moet toch kunnen. Dan haalde deze ook nog even externe deskundigen aan. Het merkwaardige - en niet het onzinnige - daarbij is dan, dat het recht van het raadslid om dat te doen gegrond is - en dan zal men zeggen: daar heb je hem weer, maar dat vindt hij nu juist zo leuk omdat hij dan in een ultra-modern stuk leest wat hijzelf al 6 jaar geleden in deze raad heeft ge zegd - op, wat in het staatsrecht heet het monistische stelsel van de gemeenteraad en van het gemeentelijk bestuur. Als de raad dan zegt: het college raadpleegt toch ook de ambtenaren kan hij zeggen, dat er heel wat moet gebeuren voor nog eens externe deskun digen geraadpleegd worden om te bekijken of de ambtenaren het wel goed hebben gedaan. De heer WESTERHOF zegt, dat die dan wel betaald moeten worden. Hij bedoelde eigen lijk meer mensen in het vlak van kennissen of bekenden. De VOORZITTER zegt, dat gewoon, in het bestuur, dat wel een uitzondering is. Als de raad gaat zeggen: wij zijn het bestuur van de gemeente is dat natuurlijk wel zo, en dan zal de raad ambtenaren kunnen horen. Wanneer het er dan om gaat dat men zegt: ik wil er ook wel eens een ander over horen, dan krijgt men het merkwaardige - en daarom noemde hij dat ook zo - dat men dat dan als raad wil doen uit hoofde van de monis tische structuur om het dualisme te kunnen toepassen, n. 1. door het horen van anderen en het beleid zodoende van B. W. en de ambtenaren te controleren. Dat zit ergens toch wel te wringen. De heer VAN DER STOEL wil hiertegen toch wel even protesteren. Het college heeft n.l. aan de ambtenaren instructies gegeven om iets te gaan ontwerpen, wat dan na een moeiza me gang uiteindelijk resulteert in een of ander rapport. Als men dan als raadslid, niet wetende hoe die instructies hebben geluid, en er ook niet achter kunnende komen hoe die instructies zijn geweest, wel eens zou willen weten hoe andere deskundigen over een be paald punt denken, vindt hij toch wel volkomen normaal. Dan probeert de voorzitter wel regelmatig monisme en dualisme op tafel te brengen om daarmee iets recht te praten, maar dat vindt hij volkomen onjuist. Dat dacht de VOORZITTER toch niet. Hij dacht, dat, als de raad konsekwent wil zijn, de raad dan op een gegeven moment de ambtenaren instructies zou moeten geven. De heer VAN DER STOEL zegt, dat de voorzitter daar gelijk in heeft. In de praktijk is het ook zo, want in het monistisch systeem is er inderdaad het bestuur en dat is het college, en die geeft die instructies. Het is hem in zijn korte praktijk tot nu toe wel gebleken, dat er gewoon dingen gebeuren, die hij niet weet. Als dat dan zo is, zou hij het best eens no dig kunnen oordelen, om bij anderen zijn licht eens op te steken. Dat probeert de VOORZITTER nu al de hele tijd te vertellen. De raad heeft recht om alles te weten. De raad heeft het recht om te vragen welke instructies er gegeven zijn, om B. W. op te dragen andere instructies te geven. De raad heeft alle macht in handen. Het gaat er dan alleen maar om, hoe dit te effectueren. Dit recht uitwerken tot een werk bare praktijk. Daar gaat het om. Het is voor hem echt geen uitvlucht zoeken. Hoe kan met 27 raadsleden dat recht worden gerealiseerd. Als B. W. denkt men, dat op dit moment dat recht niet op een practische manier ge-effectueerd kan worden, wanneer ongelimiteerd ieder raadslid individueel op ieder moment iedere ambtenaar bij zich kan roepen om te vragen hoe iets zit. Dat staat ook in dat laatste rapport, en hij dacht, dat dit een zaak was die belangrijk ge noeg was om daar nog eens een keer op terug te komen, misschien als de commissie ad hoe klaar is met het onderzoek. Dan zou dit een mooi volgend onderwerp kunnen zijn om

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1976 | | pagina 135