36 Dan veronderstelt hij, dat de enquête is gehouden met 2 mensen aan de deur. Hier is het formulier Bent U voor of tegen, en dat de volgende man het meegenomen heeft. Hij weet dan niet of dat een propere enquête is en een propere besluitvorming. Men moet dan de mensen toch minstens een dag de kans geven om erover na te denken. In deze wijze van werken kan hij dan die dag ruimte met geen mogelijkheid ontdekken. Daar heeft hij toch wel moeite mee. In eerste instantie heeft de heer H'óRTEL toch, met de heer Mastenbroek, lof voor het wijk comité. Hij wil daarbij uitgaan van de goede bedoeling die bij de wijkcommissie zal hebben voorgezeten. In ernstige gemoede moet hij zich toch wel afvragen waarom de wijkcommissie niet samen met de demoeratiseringscommissie een enquête heeft opgezet. Hij dacht, dat men hier moest spreken van een soort paniek-enquête. Hij meent dat het maken van enquêtes een soort specialistenvak is, zeker het stuk voorlich ting wat daaraan vooraf gaat. Met zo'n gebundelde enquête zou de wijkcommissie de gemeenteraad een grote dienst hebben bewezen, dacht hij. Nu is de voorlichting ruimschoots tekort geschoten. Het argument werkgelegenheid is niet of nauwelijks naar voren gebracht, zoals trouwens ook al door de heer van Heijst is gezegd. Of het argument werkgelegenheid is gebagatelliseerd. Hij heeft op de hoorzitting getracht duidelijk te maken wat het betekent oni 150 stuwend werk zame personen binnen de gemeentegrenzen te hebben. Tegenover ieder stuwend werkzame staat 1 verzorgend werkzame persoon. Dat zijn er dan dus 2 die dank zij die ene bestaan. Ongeveer een derde deel van de bevolking hier is beroepsbevolking en hij moet dat dan dus met 3 gaan vermenigvuldigen, zodat daar dan uitkomt dat er een bestaan voor 900 mensen op het spel staat. Dat heeft hij op de hoorzitting zeer nadrukkelijk naar voren gebracht. In de enquête wordt daar totaal aan voorbijgegaan. Hij heeft ook al naar voren gebracht, dat in een informeel overleg met de PPD geen bezwaar bestond tegen vestiging van dat bedrijf op die plaats. Er wordt hem in de schoenen gescho ven - en dat is niet erg - dat hij zou:hebben gezegd, dat uit een oogpunt van ruimtelijke ordening het gewenst zou zijn in woonwijken milieu-vriendelijke bedrijven te vestigen. Dat zou dan zijn opvatting zijn, Hij heeft op die hoorzitting gezegd, dat dit een uitdrukkelijke wens is van de PPD een wens waar hij volkomen achter staat omdat dergelijke bedrijven in de wijk een bepaalde levendigheid geven en de mensen die er werken een mogelijkheid geeft om bij het bedrijf te gaan wonen. Over het pendelen wordt inderdaad wel heel licht gedacht. De heer van Heijst zei ook al dat het energieverspilling zal betekenen. Hij wil zeggen, dat dit, als het met de auto gebeurt, ook milieu-verontreiniging betekent, een toename van het verkeer enzovoorts. Dat zijn dan juist sterke argumenten die ook altijd worden gebruikt tegen het verschijnsel sub-urbanisatie. De vragen over gebruik van zoutzuur enzovoorts hadden zij dan aan de directeur en de adjunct-directeur op de hoorzitting moeten stellen. Daar moet het college toch geen antwoord op geven, dacht hij, al is dat wel min of meer gedaan, al of niet in combinatie met de direc tie. Verder vindt hij dat die toename van het verkeer op alle uren van de dag en nacht een nog al sterk overdreven voorstelling van zaken. Hij dacht niet dat hier van een continu-bedrijf sprake was. Er wordt des nachts toch ook geen les gegeven aan aanstaande tandartsen enzo voorts. Hij moet concluderen, dat inspraak heel goed is mits die ook doelmatig is. Hij heeft dan het idee, dat hier in dit geval de doelmatigheid voor een groot deel ontbreekt. Dat betreurt hij ten zeerste en hij hoopt, dat alsnog de wijkcommissie op beide benen zal gaan staan en zich met de vestiging van dat bedrijf op die plaats zal kunnen verenigen. Mevrouw STROECKEN is het met beide wethouders eens-, dat deze enquête niet de meest ge slaagde is. Zij dacht dat dit misschien te wijten was aan het feit, dat de wijkcommissie-oost nog in de kinderschoenen staat. Dat zal hierbij ook in aanmerking moeten genomen worden. De raad zal deze mensen niet moeten gaan ontmoedigen. Zij beginnen nog pas. Anderzijds wil zij ook wel opmerken van mening te zijn, dat dat mede ligt - en daarin zal zij dan waarschijnlijk wel weer niet zoveel bijval krijgen van de wethouder - dat de inspraak

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1975 | | pagina 235