28 dat het lange tijd kan regenen. Bij goede grond verdwijnt die regen, bij slechte grond niet. Dat is een hele simpele zaak. Het ligt dus aan de structuur van de grond en niet aan de regen. Hij moet bij zijn in eerste termijn geplaatste opmerking blijven, dat er een onzorgvuldig grondonderzoek heeft plaats gehad. Mevrouw STROECKEN wil op de zaak zelf op dit moment liever niet terugkomen omdat zij vandaag de ervaring heeft opgedaan dat het moeilijk is om als kleine partij die geen wethouder heeft een wat scherpe discussie te houden of dingen te zeggen, waarin men dan niet het hoofd van een wethouder vraagt maar daarvan misschien toch wel de schijn zou geven. Gezien de samenstelling van de raad en hoe de discussie nu verloopt zou zij er inhoudelijk liever niet meer op terug komen. Zij luistert natuurlijk wel met belangstelling naar de ant woorden van het college. Over de verantwoordelijkheid zou zij nog willen zeggen, dat de voorzitter haar mogelijk wat verkeerd begrepen heeft. Zij persoonlijk gelooft niet dat de ambtenaren verantwoording hebben af te leggen aan de raad. Zij heeft alleen willen stellen, dat de wethouder als werkgever ten opzichte van zijn ambtenaren en als wethouder ten op zichte van de raad, die hij verantwoording moet geven. Het zou dan kunnen zijn dat de raad zou zeggen, een wethouder naar huis te willen sturen. Zij zegt dit maar theoretisch. Zij concludeert dus niet dat er maar een wethouder naar huis moet worden gestuurd, De heer HEIJNEN zegt dat hij zijn fluitje vergeten is. Dat kan dus niet. Mevrouw STROECKEN zegt, dat de raadsleden zich natuurlijk ook de vraag kunnen stellen, of de wethouder, of het college in dit geval dan, - en welke maatregelen of dat dan moeten zijn laat zij in het midden - toch een bepaalde maatregel zou moeten of kunnen treffen wan neer er door de ambtenaren grove fouten worden gemaakt. Dat heeft zij dus bedoeld te zeggen. De VOORZITTER zegt, dat dit natuurlijk inderdaad het geval is. Hij meende echter dat me vrouw Stroecken iets anders bedoelde In hoeverre dan weer die verantwoordelijkheid in de raad speelt. Als hij even in theorie met mevrouw Stroecken wil door praten zou van het college kunnen worden ge-eist, dat er bepaalde maatregelen worden genomen. Dan moet men echter wel op een hele andere manier gaan debatteren. Vandaar dat hij het zo'n moeilijke kwestie vond. Mevrouw STROECKEN had dus alleen maar ter overweging willen zeggen of het college in deze iets moest doen. Niet dus, dat de raad dat moest doen. Wat de toegang tot de stukken geven betreft zou zij dit liever eens in een commissievergade ring van algemene en juridische zaken aan de orde gesteld zien. Als een wethouder geen toe stemming kan geven om dat te doen, dacht zij, dat hij dat evenmin kon verbieden als wethou der, zonder dus het college te raadplegen. Als het ene niet kan, kan het andere natuurlijk ook niet. Daarin moet men dan wel konsekwent zijn, dacht zij. De heer VAN HEIJST zegt, dat het niet verboden werd, er werd alleen gezegd: Ik kan U die toestemming niet geven. Mevrouw STROECKEN meende dat het verboden werd. Dat heeft zij ook zo van andere com missieleden gehoord. De heer VAN HEIJST heeft alleen gezegd: Die toestemming krijgt u van mij niet. De heer BROOS vond het betoog van B. W. toch niet al te scherp. Het viel hem ergens toch wel zwaar tegen. Hij wil er nog wel even nuchter en zakelijk op terug komen. Als hij zei dat personen hierin bij hem geen rol speelden, wil hij dat nog wel eens onder strepen. Alleen is de heer van Heijst erg gevoelig en dat weet iedereen wel. Zodra men aan hem gaat knabbelen, steekt hij zijn haren omhoog hetgeen dan van spreker gerust mag. Hij kan daar goed tegen. Hij wil nog even terugkomen op hetgeen wethouder Hhrtel heeft gezegd, n, 1. om er politieke winst uit te slaan. Dat zal men dan moeten afwachten. Het duurt nog erg lang voor het zo ver is. Van de andere kant vindt hij het wel heel erg jammer, dat een duidelijk concrete vraag, die hij via deskundigen stelde, die hij zelf technisch niet verder kan omschrijven maar wel heeft gesteld, geen antwoord kreeg. n.l. over de golvende bewegingen in de grond. De heer HhRTEL kan antwoorden, dat hem van een ondergrondse golfslag niets bekend is. Van golvende bewegingen in de grond weet hij niets. Hij zou zich alleen kunnen voorstellen dat die door invloeden van buitenaf kunnen worden veroorzaakt. Zo zonder meer golvende be- bewegingen in de grond, lijkt hem een moeilijke zaak.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1975 | | pagina 173