12
Mevrouw STROECKEN wil hierover opmerken, dat de kernzaak van hetgeen in deze brief
van het NVV staat is, dat veelal sociaal zwakkeren aanspraak moeten maken op deze subsidie
regeling. Uit ervaring weet zij, dat dit inderdaad zo is. Zij meent ook dat het weinige van
de gemeente wat zij kan doen - de heer Mastenbroek had het hierover ook al - voor de be
trokken mensen heel veel kan betekenen. Zij leest in het antwoord van het college dat er
oorzaken zijn aan te wijzen waardoor er zaken worden opgehouden. Dat zou dan komen dat
ofwel de formulieren niet goed zijn ingevuld, ofwel dat de mensen naar de secretarie komen
en niet voldoende gegevens bij zich hebben. Zij meent dat dit toch ook nog wel eens, ook al
ten voordele van die sociaal zwakkeren,, gepubliceerd zou kunnen worden, eventueel in het
Stadsblad, dat overal komt, ook bij die mensen. Dat ook nog eens duidelijk wordt gemaakt
dat op de secretarie eventueel hulp geboden kan worden bij het invullen. Voorts, wat zij moeten
meebrengen als zij naar de secretarie komen. Daardoor zal al veel verholpen kunnen worden,
dacht zij. In de laatste alinea van de brief staat dan, dat het samenspel tussen de sociale
dienst en de uitbetaling van de huursubsidie een landelijke zaak is. Zij ziet er echter ook toch
wel iets plaatselijks in zitten. Zij weet dat er heel wat mensen zijn die, doordat zij die huur
subsidie enkele maanden nog niet in bezit hebben, dan die maanden onder de norm van de bij
stand liggen. Dat betekent toch nog al wat. De norm is al erg, maar als men daar dan nog
onder blijft is het naar haar mening helemaal verschrikkelijk. Die mensen krijgen dat dan later
wel, maar het feit dat de sociale dienst dan in zijn algemeenheid niet inspringt om te zeggen:
de huursubsidie is iets aparts en die moet komen, dacht zij wel dat dit iets was wat door de
gemeente opgevangen zou kunnen worden en dat de raad in deze toch kan zeggen van mening
te zijn, dat bij wijze van voorschot die mensen tot aan de norm kunnen worden opgetrokken,
en dat zij dan nadien dat uit de huursubsidie zullen terugbetalen.
Dan zijn zij in ieder geval hiermede toch geholpen en zitten zij aan de norm van de bijstand.
Zij meent dat dit toch wel concrete dingen waren die de gemeente kon doen.
De heer VAN KEMENADE zegt dat hij namens zijn fractie kan mededelen, dat het hem ge
noegen doet dat het concept van de brief aan de Minister van binnenlandse zaken inzake de
veiligheid in de binnenstad nu gereed is. Hij is er echter niet geheel tevreden over.
Toen hij in de februari-vergadering namens zijn fractie en gesteund door het CDA aan het
college verzocht om deze brief te doen uitgaan, werd door hem bedoeld een brief, die de
volle ernst van de situatie aan de minister zou duidelijk maken.
De brief had dus de resultante moeten zijn van de vrij heftige discussies die in de raad waren
gevoerd. Mede namens zijn fractie verzoekt hij dan ook het college, het schrijven zó op te
stellen, dat er geen twijfel kan bestaan aan de ernst van de zaak. Tevens verzoekt hij de
brief te willen ondersteunen met de kopieën van de betreffende politie-rapporten.
Om met dit laatste te beginnen wil de VOORZITTER zeggen er geen bezwaar tegen te hebben
als de brief in nog wat krachtiger termen wordt gesteld.
Men moet echter niet vergeten dat de problemen in Bergen op Zoom, vergeleken met de pro
blemen in andere steden - zoals hij toevallig nog vandaag heeft gehoord - nog aan de milde
kant zijn. Het is in Nederland op het ogenblik een hele gekke boel.
Men kan n. 1. ook zijn doel voorbij schieten, doordat men te hoog van de toren blaast.
Men zou dan kunnen zeggen: Waar maken jullie je zo druk over; men moet daar en daar eens
kijken. Vandaar dat deze brief in wat meer algemene termen is gehouden.
Hij heeft er geen bezwaar tegen om het rapport van de commissaris toe te voegen.
Wat de opmerking van de heer Mastenbroek betreft, waarom die brief niet bij de stukken lag,
moet hij zich wel heel erg vergissen, maar hij meent dat die brief aan B. W. was gericht.
De heer MASTENBROEK kan zeggen dat de brief was gericht aan de voorzitter van de raad
en aan de raad zelf.
De VOORZITTER moet dan tot zijn spijt zeggen, dat er een fout is gemaakt.
De heer MASTENBROEK kan er dan verder ook niets over zeggen. Hij vindt dit wel erg jammer
want er zal nu niet over gepraat kunnen worden.
De VOORZITTER dacht wel dat de heer Mastenbroek er over kan praten als hij wil.
Dat vindt de heer MASTENBROEK nu ook weer niet zo noodzakelijk omdat hij vindt dat alle
raadsleden dan wel die brief hadden moeten kunnen lezen.
De heer HaRTEL wil dan de vragen van de heer Mastenbroek en mevrouw Stroecken beantwoor
den. Hij kan verzekeren dat de gemeente doet en zal doen wat zij kan om het proces van uit
betaling te versnellen. Vanzelfsprekend wordt, indien daarom gevraagd wordt, op de secre
tarie hulp gegeven bij het invullen van de formulieren. Hij weet dat dit een moeilijke zaak is.