4 doen heeft dan alleen maar dat bepaalde deelaspect, dat ene facet te beschouwen. De bestuurder moet op een gegeven moment de zaken bij elkaar brengen. De houding van de actiegroepen moet inderdaad die zijn, dat ze de aandacht vestigen op een onder deel van het beleid. Ze moeten er niet op voorhand van uitgaan, dat degenen die uitein delijk het beleid moeten bepalen, er zitten om de burgerij zoveel mogelijk te pesten. Men dient goed te beseffen, dat die er in alle eerlijkheid zitten om de beste combinatie van belangenbehartiging te vinden. Het is duidelijk, dat dan practisch nooit ieder facet van wat de actiegroepen in een be paalde on-genuanceerdheid naar voren brengen voor honderd procent tot zijn recht kan komen. Als ze dharvan overtuigd zijn, is het samenspel in alle eerlijkheid ook moge lijk. Ook de actiegroepen moeten democratisch gezind zijn in die zin, dat ze niet moe ten verwachten dat wat zij naar voren brengen voor de volle honderd procent gehono reerd moet worden omdat het anders niet democratisch zou zijn. Integendeel; dat is dan vaak niet mogelijk en dan zal men compromissen moeten sluiten. Daar moet men dan op een gegeven moment ook gevoel voor hebben, hoewel iedereen natuurlijk het recht heeft om een bepaald aspect zo sterk mogelijk naar voren te bren- gen. Een actueel voorbeeld is met name de milieu-bescherming. Mij is een recent industri eel geval bekend, waarbij het betreffende bedrijf, wil het de waterverontreiniging op heffen, wel een oplossing weet, maar die brengt geluidshinder met zich mee. Wil men die geluidshinder opheffen, dan heeft dat weer een aspect voor de luchtveront reiniging. Wil men ook die weer ondervangen door middel van meer energiegebruik, dan is langzamerhand de zaak zó duur geworden dat het bedrijf niet meer rendabel zou zijn en zou moeten sluiten. Dat betekent dan weer een verlies van zoveel arbeidsplaat- sen. Men zal daarom ergens een middenweg moeten kiezen, waarbij alle aspecten zo goed mogelijk tot hun recht komen. Maar op geen van de drie of vier aspecten krijgt men honderd procent zijn zin. En dan is het begrijpelijk dat de een van die waterverontreiniging niets merkt maar b. v. veel last heeft van de lawaai-hinder omdat hij daar vlakbij woont. Die zal dus zeggen: Alles is best als er maar geen lawaai is; de rest kan me niets schelen. Maar de ander, die wél last heeft van de luchtverontreiniging, zal daar dan weer tegen protesteren. Op de overheid rust dan de - en bepaald niet benijdenswaardige - taak om daar dan een weg in te zien vinden, waarbij uiteraard het algemeen belang nadruk kelijk dient te prevaleren. En dat is dan, zuiver technisch beschouwd, zó gecompliceerd, dat het met de beste wil van de wereld voor de niet-deskundige, waartoe ook vaak de bestuurder zelf be hoort, niet meer echt te verklaren valt. Dat moet men op een gegeven moment accep teren. Een frappant geval is b. v. de kwestie van de aanschaf van de atoomreactor uit Parkinson. Toen deze zaak in de bestuursvergadering aan de orde kwam, was er ei genlijk maar één bestuurslid die er verstand van had. Maar die zei niets want dan kreeg hij weer ruzie met de een of ander. Het gevolg was dat de reactor zonder veel discussie werd aangeschaft, maar dat men daarna anderhalf uur lang ging zitten bo men over de grootte van de fietsenstalling en de vorm van de uitvoering. Het gevoel van onbehagen waar men het altijd over heeft doordat men tegen die hele machinerie van het overheidsapparaat zit aan te kijken, is bij de gemiddelde bestuur der net zo goed aanwezig, omdat hij doodeenvoudig op een gegeven moment wel knopen door moet hakken, op grond mede van adviezen van diverse kanten, maar de zaak technisch ook niet meer beheerst. En dus alleen vanuit een bepaalde gezindheid een bepaalde koers kan uitzetten. Dat is een algemeen verschijnsel. Ik wil er alleen maar op wijzen, dat er niet alleen bij de man in de straat onbehagen heerst maar dat dat bij iedere bestuurder aanwezig is. En daarom ook is de democratische gezindheid van de deskundige een absolute noodzakelijkheid. In de eerste plaats omdat hij de enige is die er echt over kan oordelen en ten tweede, omdat bij hem de vervangbaarheid ge ringer is dan bij de gekozen bestuurder. Om een voorbeeld, te noemen: Als een of ander instituut zegt dat een bepaalde veront reiniging van oppervlaktewater ontoelaatbaar is en dat er dan de verschrikkelijkste dingen gebeuren, dan moet dat instituut goed weten dat dat dan ook inderdaad zo is. Want aan de bestuurder is dan geen keuze meer gelaten. Het is dus van belang, dat de technisch adviseur de bestuurder ook in kennis stelt van de nuanceringen en de twij fels én van de risico's. Pas dan kan de bestuurder een verantwoorde keuze maken. Dan kan hij zeggen of hij een bepaald risico wel of niet neemt.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1974 | | pagina 8