10 echt niet mee, Hij vindt dat geen manier. De VOORZITTER kan de opmerking van de heer Broos echt geen interruptie vinden. In deze zaak is geen derde termijn mogelijk. Hij wil de raad vragen, wie er tegen een openbare inschrijving is. De heer BROOS wil de raad vragen, om er nogmaals over te praten. De heer HELSLOOT heeft een punt van orde. De wethouder heeft nu iets ten tonele ge voerd, wat geen onderwerp was van het agendastuk. Hij heeft zelf voorgesteld, of de raad er mee instemt, dat de verkoop bij inschrijving gebeurt. Het is eerder tijdens de discussie als vraag gesteld, waaruit afgeleid kan worden, dat het niet duidelijk in het stuk tot uitdrukking kwam. Er is dus een nieuw element aangevoerd en daarover zou naar de mening van spreker nu een nieuwe discussie mogelijk moeten zijn. De heer NI JPELS zegt, dat dit nu juist een afleidingsmaneuvre was. Dat heeft de heer Helsloot goed gezien. De heer VAN HEIJST zegt, dat het helemaal geen maneuvre was. De VOORZITTER geeft dan het woord maar weer aan de heer Broos. De heer BROOS zegt, dat de wethouder heeft beweerd, dat bij een inschrijving een even tuele koper minder ge-oriënteerd is over de prijzen dan bij een openbare verkoop. Dat kan dan wel zo wezen, maar desalniettemin is hij toch voor een openbare verkoop. Dan heeft de wethouder dat ook eens meegemaakt en wie weet, kan deze daar zelf ook nog eens iets van leren. De wethouder doet altijd maar, of de raadsleden het niet kunnen, maar waarom zou dat niet het geval zijn. Hij stelt voor, om dit pand publiek te gaan verkopen en achteraf kan dan eens bekeken worden, wie er gelijk heeft gehad. Misschien dat de wethouder dan zal moeten zeggen: Ja, het valt toch wel mee. De heer GORRISSEN heeft helemaal geen ervaring met dit soort zaken. Hij vraagt zich af, of een inschrijving niet een mogelijkheid tot afspraken inhoudt; dat heeft hij n. L wel eens gehoord. Wat het beste is, wil hij graag aan de deskundigen overlaten. Hij neemt wel aan, dat beide mogelijkheden tot resultaten kunnen voeren. De heer HELSLOOT dacht, dat de wethouder nu spijt zal hebben van het door hem ten tonele gevoerde voorbeeld. Deze zei n.l. op een gegeven ogenblik: het heeft een bedrag opgebracht, dat naar mijn idee waarschijnlijk meer was geweest dan wanneer het publie kelijk was verkocht. De heer VAN HEIJST zegt, dat hij heeft beweerd, dat het toen meer heeft opgebracht, dan hij bij een openbare verkoop ook maar had durven hopen. De heer NIJ P E L S meent, dat dat niet klopt. Toen was het geval n. 1. al in de publiciteit geweest en daardoor zijn er meer reflectanten gekomen voor het pand. De heer VAN HEIJST zegt, dat dit pand nu door advertenties ook wel in de publiciteit zal komen. De heer NI JP E LS zegt, dat de wethouder er weer eens omheen wil draaien. Deze denkt dat hij het weet, maar hij heeft het ook wel vaak mis. De heer HELSLOOT wil zijn betoog nog graag even voortzetten. Hij heeft er daarstraks aan herinnerd, dat de wethouder duidelijk het woord waarschijnlijk heeft gebezigd. Met andere woorden, het voorbeeld wat deze heeft genoemd zegt niets, maar men kan 100 voorbeelden opnoemen, en dan zegt dat nog niets over de situatie die zich in geval nummer 101 kan voordoen. Hi j heeft vanachter de tafel geen enkel argument gehoord waarom het niet zou worden gedaan, dus niet publiekelijk verkocht zou worden. Hij is het met de voor gaande sprekers eens, dat dit geprobeerd moet worden. De heer VAN HEIJST zegt, dat de techniek van verkoop in het college, heel eerlijk ge zegd, nog geen punt van discussie heeft uitgemaakt. De heer BROOS zegt, dat dit met zo'n constructie ook niet kan. De heer VAN HEIJST wil wel als zijn persoonlijke mening weergeven, dat voor zoiets

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1974 | | pagina 47