35
De heer BROOS wil hier graag even op antwoorden. Hij vindt het wel correct wat deze
heeft gezegd en is het daar ook wel mee eens. Hij constateert echter ergens wel een wat
scheve verhouding, want de mens waarover deze praat heeft geen inspraak gehad, is
niet gehoord en niet gekend. Op grond daarvan vraagt hij gewoon een maand uitstel.
De heer DE JAEGER is helemaal nog niet overtuigd. Hij zou graag weten of er soms
al verschillende afspraken gemaakt zijn met de Wilma. Is er verder al eens geïnformeerd
bij een andere firma. Hij meent dat het eigenlijk een plan is van de Wilma.
Het is allemaal maar de Wilma en de Wilma, maar is er al eens bij een andere aannemer
geïnformeerd.
De V O OR Z IT T E R meent, dat dit een heel ander punt is. Het gaat nu in wezen om een
al of niet uitstellen. Hij heeft ondertussen even de mening van het college achter de tafel
gepolst en dat wil het voorstel nu gewoon in stemming brengen.
Dat is het meest vérgaande voorstel. Men kan dan niet van hem verlangen dat hij een
minder verstrekkend voorstel eerst in stemming brengt, n. 1. dat van de heer Broos om
een maand uitstel.
De heer WESTERHOF wil dan een vraag stellen. Stel dat het voorstel zoals het er nu
ligt in stemming wordt gebracht en het wordt afgewezen. Wordt daarna dan de motie van
de heer Broos in stemming gebracht?
De VOORZITTER zegt, dat er dan eventueel geen, of een nieuw voorstel van het col
lege zal komen. Of een initiatief-voorstel van de raad.
Dat noemt de heer HELSLOOT nu typisch spelen met mensen.
De heer A. J. FRANKEN wil weten, waar dan het recht van amendering blijft.
Hij meent dat er dan in de toekomst geen enkel voorstel meer te amenderen is.
Dat vindt hij niet juist.
De VOORZITTER vraagt de raadsleden zich niet op te winden. Hij probeert alleen
maar de rechtsregels van de raad korrekt toe te passen. N.l. door het meest vérgaande
voorstel het eerst in stemming te willen brengen. Men hoeft hem dan niet allemaal zo
lelijk aan te kijken. Dat kan hij toch niet anders doen?
De heer WESTER HOF meent, dat de voorzitter formeel wel het grootste gelijk van de
wereld zal hebben, maar hij zou graag zo mogelijk willen voorkomen, dat dit belangrijke
voorstel aangenomen wordt met 11 tegen 10 stemmen en dat zit er dik in.
Hij zou daarom de raad de gelegenheid willen geven om uit te spreken, of het voorstel een
maand moet worden uitgesteld of niet.
Daar krijgt de raad echter geen kans voor als het voorstel van de voorzitter wordt gevolgd.
Als het aangenomen wordt is het niet meer nodig, en als het verworpen wordt ook niet meer.
De heer HELSLOOT zegt, dat het dan zeker 6 maanden zal duren, voor het college met
een alternatief plan kan komen. Hij ziet niet in, waarom er niet een maand gewacht zou
kunnen worden.
De heer VAN HEIJST zegt, dat het college geen kans ziet om binnen een maand met al
die cijfers te komen.
De heer HELSLOOT zegt, dat er helemaal geen cijfers liggen.
Dan moet de heer Helsloot het verwerpen, zegt de heer GORRISSEN. Als hij zegt dat
er geen cijfers te produceren zijn.
De heer HELSLOOT zegt, dat de raad in een onmogelijke positie wordt geplaatst.
De heer GORRISSEN dacht, dat de mens in nood in een onmogelijke positie wordt ge
plaatst. Als mevrouw Vlug zegt dat, als men vandaag honger heeft, is men over 20 jaar
niet geholpen.
De VOOR Z IT T E R kan niet anders, dan nogmaals de mening van het college te ver
tolken. Het college vindt en klaarblijkelijk ook anderen in de raad, dat het voorstel nu
in stemming moet worden gebracht. Zou het worden verworpen dan kan het college met
een nieuw initiatief komen, of een raadslid zou dat kunnen doen. Hij dacht, dat dit het
meest vérstrekkend is. Waar zou hij als voorzitter blijven, als hij de ene keer het regle
ment zó toepast en een andere keer weer anders. Dat kan hij helemaal niet doen.