15
Wij spreken echt - en ik deed. dat al eerder in deze Raad - oprecht waar
dering uit voor het werk van deze zeer actieve woningbouwvereniging.
Maar dat houdt niet in, dat wij grote bezwaren hebben tegen de eenzijdig-
he id Y/elke - ik geef dit toe - op grond van artikel 61 tweede lid van de
Woningwet is geschapen. Ik heb reden om mij nader te verduidelijken, wat
ik onder eenzijdigheid versta. In de praktijk heeft de Raad geen enkele
invloed meer, irelk tijpe woningen er worden gebouwd; de soort woningen
en de huurhoogte. In het' bijzonder voor de laagstbetaalden vinden wij
dit geYYoon noodzakelijk. Voor woningwetwoningen mogen we enkel maar de
grond met verlies verkopen; dat is dan de weinig inspirerende taak van
de Raad. Wij hebben hier echter grote bezwaren tegen, omdat een brok
beleid verschoven is naar een groep mensen, waar een stuk macht naar
toegaat wrelke steeds groter Yvordt. Ru hoop ik niet dat men denktdat
mijn opmerking tegen deze mensen gaat. Reen beslist niet. Maar wel tegen
de geschapen situatie; want hoe kan nu een gemeentebestuur terzake
een beleid voeren?. Ik zou er met name eens op willen wijzen, dat in de
ons omliggende gemeenten woningen Yvorden gebouwd, waarvan de huren aan
merkelijk lager liggen. Ru vreet ik wel dat vergelijk zonder meer niet mo
gelijk is, maar het ontbreken van een eerlijke, gezonde, sportieve con
currentie is een zaak, welke zeker op woningbouwgebied niet te aanvaar
den is. Eenzijdigheid noem ik dat; eenzijdigheid, omdat tevens de woning
bouwvereniging de gemeente geen enkele wonihgbouir meer gunt.
Verder de kwestie van de woningtoewijzing. Re voorzitter heeft in de
Raadsvergadering van 29 april 1971 gezegd, dat er besprekingen zouden
zijn cm de toewijzing van alle woningen te coördineren. In de vergade
ring van januari 1972 heb ik de vraag gesteld, of de Woningbouwvereni
ging de gemeente inderdaad kent, zeker voor wat betreft de toewrijzing
van woningwetwoningen. In hoeveel gevallen kon de gemeente dan eigen
dringende gevallen plaatsen?. Wethouder Arnoys beloofde mij toen een
antwoord. Misschien kan ik dat nu vernemen. Ik Y/el mij dan, namens mijn
fractie, nog eens duidelijk uitspreken voor de verkoop van woningen aan
de bewoners. Wij zouden dat gaarne doelbewust gestimuleerd willen zien.
Ik wil dan verder niets zeggen over mijn motie van 29 april 1971
heb ik in de raadsvergadering van 28 januari 1972 reeds gedaan. Mijn
opmerkingen handhaaf ik onverkort. Het is onze vurige Y/ens, dat vrij
samen echt iets doen aan bezitsvorming voor de laagstbetaalden. Met
erkenning van de bezY/aren tegen overdracht van woningen, achten vrij het
toch een echt sociaal beleid van zeer hoge rangorde, want wat is er
socialer dan de gemeenschap terug te geven, vrat deze gemeenschap zelf
tot stand heeft gebracht?.
Ruimtelijke ordening.
Wij menen op ïïet gebied van de ruimtelijke ordening een geheel ander en
geYvijzigd beleid te moeten constateren, althans er is beslist sprake
van een gev/ljzigde aanpak. Bij de ontwikke lings schets voor de oude stad,
Y/elke ons begin januari is aangeboden, zou ik graag enkele kantteke
ningen-willen plaatsen. Het toekomst-perspectief voor Bergen op Zoom,
de doelstellingen omtrent de oude stad, en het aandeel van de gemeente
zelf, staat volgens het rapport nog ter discussie. Bit vinden vrij prach
tig, maar jammer is, dat wij blijven praten en naar moeilijk tot uitvoe
ring kunnen komen. Zeker voor stadsvernieuwing of sanering moet er naast
een basisplan een uitvoeringsplan komen. Zeker een basisplan moet aan
tijd gebonden zijn, - want de thans veel toegepaste voorbereidingsbesluiten
voor een bestemmingsplan hebben nog al een groot verstarringseffect.
Wij zouden er voor willen, pleiten om voor uitvoering bestemmingsplannen
binnen Uw College een aparte portefeuillehouder aan te wijzen.
In Uw rapport ontwikkelingsschets oude stad memoreert U dat het struc
tuurplan voor de stadskern van 1967 dateert. Ru, 5 jaar later-, gaan we
YYeer wijzigen- Wij willen aannemen, dat er redenen zijn om dit plan Y/eer
te herzien, maar wij vragen ons toch wel "af hoeveel aankopen er onnodig
zijn gedaan en wat de niet te meten verstarringseffecten zijn geweest.
Het ontbreekt ons o.i. ontstellend ,aan een tijdsschema, een planning,
waardóór plannen meer gëlbofwaardig worden, doch ook veel minder gaan
kosten.