9
.Door het College en door de woning-bouwvereniging wordt er naar gestreefd
om in het project Lange leg woningwetwoningen te bouwen, waardoor toch
wel tegemoet wordt gekomen aan de wens van wat lagere, althans niet al
te hoge huren. De heer Sikken gebruikte de mooie uitdrukking "tomeloze
eentonigheid". Spreker meent dat dit een zaak is die zeer zeker bekeken
zal wordenVan de 2 plannen is er nu nog maar één uitgewerkt, maar zo
als het plan Meilust I er ligt, dacht hij dat d.aar van eentonigheid, al
thans wat de opstelling van de woningen en alles wat daar om heen komt,
geen sprake was» Ook bij de vorm van de woningen zal er zeer zeker op
gelet worden, dat er van eentonigheid geen sprake zal zijn.
De heer YAN BEYST zou over de financiële kant ook nog wel een opmerking
willen maken. Uit het betoog'van de heer Leys heeft spreker de indruk
gekregen, dat deze zich de zaken wat anders voorstelde dan het College
doet. Het zal namelijk niet zo zijn, dat de projectmaatschappij zal kunnen
gaan uit rekenen, wat haar kosten zijn en voor die prijs de grond krijgt*
Deze projectnaatschappij zal, even goed als de gemeente zelf bij het bouw
rijp maken van gronden moet doen, bedragen moeten storten in het fonds
voor grote werken. Dat zal van tevoren nauwlettend yjorden berekend.
Bovendien zal, vooral in het geval Meilust I, deze maatschappij een zeer
belangrijke storting moeten doen in het nivelleringsfonds, dat ingesteld
is om hij alle complexen een uniforme grondprijs te kunnen handhaven.
Dat zal in het geval Meilust I juist zeer noodzakelijk zijn, omdat de be
rekeningen die thans gemaakt zijn, eigenlijk uitwijzen, dat daar waarschijn
lijk een zeer goed exploitabel complex voor ons ligt, en om dan latere fa
sen van Meilust tegen soortgelijke aanvaardbare grondprijzen te kunnen ex
ploiteren, zal er juist in die eerste fase een belangrijke storting in
het nivelleringsfonds moeten worden gedaan. Dat zal door het College
zeker als een van de primaire voorwaarden worden gesteld. Het is dus
niet zuiver en alleen commercieel rekenen. Ook die andere stortingen,
die de gemeente zelf zou hebben gedaan als de gemeente de grond bouwrijp
zou maken, zullen nu door de projectmaatschappij moeten worden gedaan.
De heer WESTERHOE meent niet op al zijn vragen antwoord te hebben gehad.
Er werd op de eerste plaats in het antwoord van het College helemaal
niet ingegaan op de stelling, en dit was naar zijn mening wel een belang
rijk punt, dat het plaatselijk bedrijfsleven practisch helemaal aan de kant
wordt gezet. Er zullen misschien nog wel wat plaatselijke arbeidskrachten
worden ingeschakeld, maar het bedrijfsleven als zodanig komt er helemaal
niet aan te pas. Verder deed de heer Nijpels het voorkomen, dat, als we
niet onmiddellijk in zee gaan met een projectontwikkelingsmaatschappij, de
hele woningbouw stil zou staan. Daar kwam het tenminste zo wel ongeveer
op neer. Hij dacht, dat er hier nog nooit één. woning minder gebouwd was.
Met name dacht hij dan verder nog, dat op dit ogenblik hij de financiering
voor het bouwrijp maken van gronden in nieuwe bestemmingsplannen, de bui
aardig was overgedreven en dat we daar nog niet mee vastzitten. Hij vindt
dat dan ook geen argument dat nu dan direct speelt. Ook dat argument,
dat die projectmaatschappijen zo lekker dicht bij die institutionele be
leggers zitten, vindt hij niet steekhoudend. De gemeente leent bij de
Bank voor Nederlandse Gemeenten en waar haalt die dan het geld vandaan,
zou hij willen vragen. Hij dacht, dat deze instelling toch ook wel haar
contacten zou hebben. Hij ziet het dus met name, met alles wat er nu tot
op heden is gezegd, nog niet zo zitten, waarom men nu zo nodig in zee
zou moeten gaan met een projectontwikkelingsmaatschappij. Dat is hem nog
niet zo erg duidelijk geworden. Dan kan er natuurlijk wel wat aan inspraak
worden gedaan, maar hij heeft toch de idee, dat uiteindelijk de stichtings-
kosten van de woningen door deze gang van zaken niet naar heneden zal
gaan, maar eerder naar boven.
De heer BROOS meent, dat, als hij het antwoord van de wethouder goed heeft
gehoord, deze op de zinsnede van de heer Westerhof, welke luidde"Be
stuurlijke verantwoordelijkheid uit de weg gaan", antwoordde; "Ik geloof
van niet". Hij wil er wel op wijzen, dat de heer Hartel bij dergelijke han
delingen de vertegenwoordiger van het College is, maar ook van de Raad.