13 Komende op de portefeuille van de heer Hêirtel wil hij zeggen dat hij, reagerend op de antwoorden van deze wethouder, die in 4 ©ategorieën wil indelen# xen eerste de categorie van de ondeugende opmerkxngen. Ten tweede de categories beantwoording van gestelde vragen. Ten derde de categories niet-beantwoording van wel gestelde vragen en ten vierde de categorie; "beantwoording van nietige stelde vragen. Te heer HSrtel heeft op een gegeven ogenblik gezegd, althans in be woordingen van gelijke strekking: "Te heer Helsloot denkt reeds op de stoel van de wethouder van ruimtelijke ordening te zitten". Spreker kan zich wel voorstellen, dat de heer Hartel enigszins nerveuswas of is, maar dat mag hem als bestuurder niet verleiden tot dergelijke emotionele opmerkingen. In de passage uit de algemene beschouwingen van spreker naar aanleiding waarvan de wethouder deze opmerking maakte, vroeg spre ker zich af of, indien er nu ook van vele zijden subjectieve kritiek op het plan Parade II wordt geuit, er over een jaar een plan Parade III aan ons zal worden aangeboden. Te zin hiervan had als achtergrond de ook in deze algemene beschouwingen door spreker verkondigde mening, dat het plan Parade II voornamelijk was ontstaan om de kritici van plan Parade I te behagen. Als dat het voornaamste argument is, kan hij zich voorstellen dat, wanneer Parade II gelanceerd wordt, er anderen zullen zijn die zeggen, dat zij zich tekort gedaan voelen, en als daar dan aan. wordt voldaan, is er óver een jaar plan Parade III geboren. Een derge lijk beleid nodigt z.i. uit tot objectieve inspraak weliswaar, maar met vaak als resultaat subjectieve uitspraken. Tit was dan één opmerking uit de categorie ondeugende opmerkingen van de wethouder. Ten aanzien van de beantwoording van de gestelde vragen is hij daarvoor wel zeer erkentelijk, maar gelijk roepen die dan toch wel weer een aan tal andere vragen op. Op zijn vraag over de economische her-opleving van het westelijk stadsdeel heeft de wethouder, als spreker het tenminste goed heeft begrepen, geantwoord over een gedeelte ten oosten van de Lievevrouwepoort, Hij zou dan nog wel willen weten hoe dit nu ligt voor het gedeelte ten westen van dat punt. Ten aanzien van de 2e vraag, over de bestemming van het Noordland, heeft de wethouder geantwoord: "Hij hebben 8 jaar de tijd om ons te be zinnen op een andere bestemming". Spreker dacht, dat dat niet helemaal juist was. Anders komt hij in het gedrang met de woorden van de voorzit ter toen die zei, dat, als iemand 0111 een industrieterrein zou komen dat een beetje vierkant moet zijn en een 20 H.A. groot, wij dat terrein niet hebben, en dat daarvoor dan het Noordland geschikt zou zijn. Ten aanzien van de vraag, hoe het Ooilege denkt over de door de voor zitter van de Stichting Stadsherstel geuite opmerking, als zou het nood zakelijk zijn een adjunct-directeur van gemeente-werken aan te stellen, speciaal belast met problemen rond de binnenstad, heeft hij geen direct antwoord gekregen. Er is wel gesproken over het feit, dat het ministerie aandringt op een project-leider die technisch en financieel van wanten weet. Hij zou dan wel graag weten hoe het verband is met iets wat hij aantrof in het blaadje "Geknipt voor het PLaadslid" in nummer 19;"Het bestemmingsplan, een toelatingsplan, is een weinig geschikt instrument voor de stadsvernieuwing. Gepleit wordt voor uitbreiding van de wet op de ruimtelijke ordening met de figvur van een bouwplan, een uitvoerings plan." Hij zou dan graag weten of de wethouder daarop heeft gedoeld bij de beantwoording van deze vraag. Er is door hem ook gevraagd op welke financiële tegemoetkoming het College voor volgend jaar rekent, Taarop heeft de wethouder een uiteen zetting gegeven van de financiële regelingen die bekend zijn bij dit soort objecten. Te vraag was echter of de wethouder er voldoende vertrouwen in heeft, dat we in de komende jaren op voldoende financiële tegemoetko mingen kunnen rekenen. In de categorie geen antwoord op gestelde vragen, heeft hij gemist het antwoord op het gesignaleerde verschijnsel dat, wanneer men praat over de^verhouding hoogbouw-laagbouw, men zich niet op moet hangen aan het feit, dat men maar een beperkte hoeveelheid grond heeft en dus nood-

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1972 | | pagina 150