Mevrouw YLIJG heeft uit de stukken moeten concluderen dat de commissie, waarvan zij zelf ook deel uitmaakt, een andere voorzitter zal gaan krijgen. De huidige voorzitter heeft dat ook uit de stukken moeten lezèn.. Dit vindt zij nu niet zo leuk. Vooral omdat de voorzitter het zo goed deed. De heer GORRISSEN moet dezelfde opmerking maken als mevrouw Elseman. Er kan worden vastgesteld, dat er in deze stad 2 geschiedkundige kringen zijn, die in de commissie vertegenwoordigd zullen worden.» Zo'n actieve stichting als 'ktceterawordt helemaal niet genoemd. Hij zou dan ook voor deze stichting alsnog een candidaat willen voorstellen. De heer HOPMANS zou willen vragen welke de positie zal zijn van de heren den Blaauwén en Lunsingh Scheurleer en of dit nog financiële konsekwen- ties geeft. De heer HENDRIKS zou zich hij de woorden van mevrouw Elseman willen aan sluiten. De heer NIJPELS heeft dezelfde vragen als de heer Hopmans. De heer A.J.FRANKEN zou zich hij de diverse sprekers willen aansluiten, die ook een vertegenwoordiger van "Etcetera" in de commissie willen opnemen. De YOORZITTER wil beginnen op te merken, dat het een vrij normaal verschijnsel is dat een commissie van advies en hijstand als voorzitter iemand van het College krijgt. Spreker verkeerde in de veronderstelling, dat de huidige voorzitter met dit voorstel wel op de hoogte was. Dit verzuim, wat nu hlijkbaar is genaakt, zal echter door het College zo spoedig mogelijk wor den goedgemaakt. Als antwoord op de vraag van de heer Hopmans kan hij zeggen, dat het de bedoeling is, dat er leden in de commissie van buiten worden benoemd, met bijzondere deskundigheid en dit zal dan verder geen noemenswaardige kosten net zich meebrengen. Deze mensen zullen dus alleen presentiegeld krijgen, wat ook normaal is in dit soort zaken. De heer NIJPELS zou willen vragen, of deze mensen dan ook geen reis— en verblijfkosten zullen declareren. De YOORZITTER antwoordt hierop, dat dit misschien ook wel zal gebeuren, maar alles bij elkaar zullen dit geen noemenswaardige kosten zijn. Hij wil opmerken, dat het opnemen van de ene geschiedkundige kring voort vloeit uit een oude overeenkomst inzake het overnemen van het beheer van het museum. Daarnaast is in het voorstel iemand van de andere geschied kundige kring opgenomen, die metterdaad functioneert en als zodanig ten nauwste bij het museum betrokken is. Yervolgens dan de deskundigen van buiten. Hij dacht dat er 2 zaken door elkaar worden gehaald. Een museum- commissie die toezicht houdt, meedenkt en adviseert over het gemeente museum enerzijds, en verenigingen, die tentoonstellingsactiviteiten ont plooien anderzijds. Hij meent dat de Raad bedoelt, dat een geregeld overleg tussen die instanties op tentoonstellingsgebied en de gemeente vereist is. Dit is echter in de maak. Dat dit nog niet van start is gegaan ligt aan het feit, dat de directeur van de leeszaal is weggegaan en zijn opvolgster daar nog geen tijd voor heeft kunnen vrijmaken. Het is de bedoeling van het College om een overlegorgaan te creëren, waarin de activiteiten en de tentoonstellingen in Bergen op Zoom op elkaar kunnen worden afgestemd. Het College acht het niet juist dat een vereniging, die een eigen exposi tieruimte heeft en straks ook een eigen expositieruimte in het Markiezen hof zal krijgen, tegelijkertijd ook nog toezichthouder op een andere instel ing is. Door het College wordt toch ook niemand van het Gemeentemuseum als zodanig in "Etcetera" gezet. Hij zou dus willen voorstellen om dit voorstel van het College ongewijzigd over te nemen, waarbij hij dan graag de toezegging wil doen, dat er overleg op gang gebracht zal worden met "Etcetera" en anderen, die zich met ten toonstellingen in Bergen op Zoom bezig houden.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1972 | | pagina 13