8 Plaatsvervangende overheidszorg wil juist zeggen dat, als dingen zó belangrijk zijn dat de overheid ze zelf helemaal alleen zou kunnen doen, als particulieren ze kunnen doen., laat ze het dan doen. Als we dus over plaatsvervangende overheidszorg spreken, is dat juist een onderlijning van zoveel mogelijk zelfwerkzaamheid van de particulieren, met steun van de overheid. Ik dacht dat hier een klein misverstand zat. De heer Helsloot heeft terecht opgemerkt nu niet al te veel op die cul tuurnota te willen ingaan. Dat komt straks wel. Gezien de aard van het Markiezenhof als museum, zou de voorkeur gemakkelijk kunnen uitgaan naar werken, die in die stijl passen. De museum-commissie zal echter zeer graag de suggestie van de heer Helsloot willen bekijken, om ook heden daagse kunstwerken aan te schaffen. Wat gezegd is over het Brabants Orkest is een heel moeilijke zaak. De grote vraag is, wa,t is de taak van de gemeentelijke overheid bij een dergelijk instituut. In een andere functie heb ik bij de provinciale cultuurnota al eens gezegd, dat de subsidiëring van het Brabants Orkest een ingewikkelde zaak is geworden, en dat dat eigenlijk nog nauwelijks een overheidsbeleid genoemd kan wórden. Er is vorig jaar een hearing geweest over de functionering van het Brabants Orkest. Er zal er bin nenkort weer een komen. Er is bij het "bestuur van dit Orkest heel veel goede wil om tot verschillende dingen te komen, zoals de heer Helsloot die genoemd heeft. Maar men moet de technische bezv<aren niet onderschat ten. Een orkest met een bezetting van zo'n 80 man zal zich niet zo een voudig opdelen in grotere of kleinere ensembles» Deze orkestproblemen ■zijn alleen landelijk op te vangen. Ik neem aan dat de heer Helsloot kan begrijpen, dat wij als gemeentelijke overheid geen passend antwoord op zijn vragen kunnen geven. De heer Helsloot heeft ook nog gevraagd, welke de speelruimte van de cultuur is. Ik zou willen opmerken dat destijds, toen wijlen de heer Cals door mij werd geïnstaleerd als nieuwe voorzitter van de Raad voor de Kunstprofessor Pen een gedenkwaardige rede heeft gehouden overde economische mogelijkheden van de kunst. Hij heeft toen gezegd; Wat kun je besteden aan kunst. Wat kun je besteden aan cultuur. Een vaste verdeel sleutel, dat is voor dat, en dat is voor dat, is volgens mij een onmoge lijkheid, en dat zullen we ook niet moeten doen. Iets anders is natuur lijk of wij niet voor zaken als cultuur, kunst, sport en recreatie, jeugd werk en noem maar op, op een gegeven moment voor al deze zaken móér over moeten gaan hebben dan traditioneel gebruikelijk, Als wij enigszins ernst willen maken met het feit wat door velen is aangehaald, dat wij tè een- zijdig naar materiële welvaart streven; dat we tè materialistisch worden; dat er spanningen optreden in de maatschappij; IJ kent het hele lied dien aangaande wel. Als we hier inderdaad iets aan willen doen, zullen, we inderdaad econo misch hogere prioriteit moeten geven aan die dingen die de zaken van de regering meer specifiek raken. Vroeger was er wel een spreekwoord dat zei; Je kunt het geld beter naar de bakker brengen dan naar de dokter. Dat geldt, dacht ik, ook voor dit soort zaken. Beter het geld besteed aan de zelfwerkzaamheid van de burgers, aan de sportiviteit, aan het jeugdwerk enzovoorts, dan dat men straks al die mensen misschien zou moeten onderbrengen in opvangcentra voor gederailleerden, jir komt nog een ander punt bij en dat is, dat er bij de rijksoverheid, juist op het gebied van die kleine zelf?jerkzaamheid van de burgers, al lerlei taken schijnbaar zijn afgestoten in een of andere bezuinigings woede. Dat is, dacht ik, een reden te meer om op dat terrein, ?jaar dus een wezenlijk contact met de burgerij tot stand komt, door de gemeente moet worden ingesprongen. Om hierdoor niet verloren te laten gaan, wat de laatste jaren zo duidelijk "begon op te komen. Het zalenprobleem. Ik kan de heer Gorrissen geruststellen, dat dit College er geen seconde over prakizeert om geld te steken in dingen die het helemaal niet meer waard zijn. Ja, het College wil weten en exact weten of het nog iets waard is en heeft daartoe de nodige maaüregelen genomen, o,a, door een accountantsonderzoek, hetgeen in de commissie van financiën wel bekend is.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1972 | | pagina 115