1é
Op 13 september 1968 werd door de gemeente verzocht begrotingscijfers
en een explotatieoverzicht te verstrekken; een verzoek dat niet kon
worden ingewilligd, gezien het feit dat er mutaties plaats vonden in
de directie van het I.S.C.C.
Op 26 februari 1969 werd een hernieuwd verzoek gedaan om subsidie en
wel voor een tweetal dienstencentra te weten in het A.B.G, en in de
wijk Oost, terwijl een bedrag aan investeringen nodig was groot ƒ.55 000,
en de jaarlijkse exploitatielasten op ongeveer 80.000,-- werd bepaald
Aan eigen inkomsten was geraamd een bedrag van f. kOO,--.
Mei 1969 is toen wederom een bespreking gevolgd met het voorlopige co
mité, een vertegenwoordiger van C.R.M. en de gemeente, waarbij men tot
de conclusie, kwam:
1. dat een bejaardenconsulent diende te worden aangetrokken, waarbij
rijk en gemeente bereid waren subsidie te verlenen;
2. dat voor deze aan te trekken bejaardenconsulent een duidelijke taak
omschrijving dient te worden vastgesteld;
3. dat door hem een behoeftepeiling zou worden gedaan, waaruit diende
te blijken of een dienstencentrum noodzakelijk was en de plaats daar
van; en
*f. dat als proef voorlopig slechts met één dienstencentrum zou worden
gestart, indien althans de noodzaak daartoe aanwezig zou zijn.
Daarop is eerst bij schrijven van 6 oktober 1969 door het voorlopige
comité gereageerd met het verzoek om toestemming voor de aanstelling
van een bejaardenconsulent en een subsidie groot 25-000,-- voor
salaris, sociale lasten en eerste inrichting.
Enkele maanden later heeft de Gemeenteraad een beslissing in deze zin
genomen.
Ik wil dus duidelijk vaststellen, dat de overleggroep Open Bejaardenwerk
op februari 1967 tot stand is gekomen en de stichting geformeerd is
op 25 november 19Ö9, waarin ook een vertegenwoordiger van het gemeente
bestuur zitting heeft.
Het voorlopige comité is bij de gevoerde besprekingen steeds aanwezig
geweest en bovendien zijn er duidelijke afspraken gemaakt, waaronder ook
die van het peilen van de behoefte aan een dienstencentrum.
Elke andere voorstelling van. zaken is dus volkomen onjuist en kan boven
dien nagegaan worden aan den hand van de bestaande dossiers, die op de
afdeling maatschappelijk werk ter secretarie liggen opgeborgen.
Er is dus tussen de partijen wel degelijk een afspraak gemaakt over het
verichten van een behoeftepeiling omtrent de noodzaak en de startplaats
van een dienstencentrum en het zou dus niet meer dan logisch zijn ge
weest dat het rapport van die behoeftepeiling bij het betreffende raads
stuk ter inzage had gelegen.
Het standpunt van het eenmalige College was dus wel degelijk een in
zicht te hebben naar de behoefte aan een dienstencentrum en voor mij is
het dus een raadsel waarom het standpunt nu zou zijn losgelaten.
Mijn clonclusie kan geen andere zijn, dan dat al het voorbereidende werk
in deze materie door het voormalige College en met namè de 'toenmalige
wethouder voor' Sociale Zaken is 'tot stand gebracht.
Men moet dus niet om de feitelijke situatie heendraaien en de schuld
trachten te schuiven op de schouders van hen, die op dit terrein zeer
verdienstelijk werk hebben verricht.
Een andere kwestie, waarop ik reeds doelde, is het handhaven van de
bejaarde in eigen woning en in eigen wijk.
Om de bejaarden daartoe in staat te stellen zullen een aantal tegemoet
komingen en de nodige hulp moeten worden ontplooid, waardoor de zelf
standige woonvormen voor de bejaarden zolang mogelijk gehandhaafd kun
nen blijven. Over die tegemoetkomingen en de hulpverlening behoef ik
zeker niet uit te weiden, daar deze genoegzaam bekend zijn en ook de
volle aandacht hebben van de stichting Open Bejaardenwerk.