12 van het gehele gemeentelijke apparaat niet op zijn plaats is. En nu zie ik al de Hoofden van Dienst een en ander afwijzen als zijnde onmogelijk, maar ik zou bij deze het College de suggestie willen doen om een en ander door een ter zake deskundig bureau te laten onderzoeken. Op dit advies kunnen wl hoogstwaarschijnlijk beter afgaan dan op het te verwachten tegengespartel van de hoofdambtenaren. Hiermede kan het College bewijzen, dat het indien nodig onafhankelijk van de hoofden van dienst kan opereren. Stel U voor, dat ik in hetzelfde gebouw terecht kan voor mijn wekelijkse gang van Sociale Zaken, met het daar ontvangen geld in de kamer ernaast mijn gas-, water- en electriciteitsrekening kan betalen, een verdieping lager kan klagen over een verstopte riolering, een eindje verder een nieuwe vuilnisemmer kan aanvragen, in de kamer er naast een hondenpen ning kan gaan halen en vervolgens 20 meter verder op dezelfde verdie ping de voorspoedige geboorte van mijn jongste zoon kan aangeven. Al deze mogelijkheden dienen in het door ons gedachte gebouw zeer duidelijk te worden aangegeven door een overvloed van naambordjes. Tot slot zou ik willen vragen of het mogelijk is, dat enkele grossiers voor het slachthuis garanties stellen in het exploitatie-verlies en zo ja, welke garanties wil de gemeente dan hebben en welke zekerheid stelt de gemeente daar dan tegenover. Tot zover mijn algemene beschouwingen. Ik wil nog een persoonlijke mededeling doen. Na de behandeling van de begroting wordt het voorzitterschap van de fractie van de Stads Partij door mij overgedragen aan de heer A.J .Franken. Ik ben namelijk van mening, dat-^de Stads Partij de jongeren hun kansen moet krijgen". Vervolgens spreekt de heer DE JAEGER zijn rede uit: „Mijnheer de Voorzitter, Het is de laatste jaren gebruikelijk, dat bij de algemene beschouwingen door de Stads Partij buiten de fractievoorzitter om meerdere leden even eens een bijdrage leveren ter discussie. Persoonlijk wil ik deze unieke gelegenheid zeker niet voorbij laten gaan om van dat verworven recht gebruik te maken. Uiteraard zullen mijn beschouwingen zich beperken tot enkele algemene onderdelen en wel specifiek daar waar het de bejaarden betreft, ook zal ik aandacht besteden aan enkele andere niet minder belangrijke zaken. Meerdere malen hebben we in deze Raad en ook via ingezonden stukken in de pers de stelling horen verkondigen, dat er geen bepaalde lijn in het bejaardenbeleid zou bestaan, dat het aan visie ontbreekt en dat men als het ware het geheel uit zijn verband rukt en alleen maar bij toevallig voortkomende individuele gevallen een beslissing zou nemen. Van een afgerond geheel zou dan geen sprake zijn, vandaar waarschijnlijk ook de kreet van de zogenaamde betweters om een beleidsnota, die dan verhelderend zou moeten werken. Welnu, die beleidsnota althans wat het bejaardebeleid betreft is reeds in september 1970 door het Ministerie van C.R.M. beschikbaar gesteld en ik verbaas er mij alleen maar over, dat zelfs toekomstige Kamerleden hiervan niet op de hoogte schijnen te zijn. Een dergelijke informatie aan een toekomstig kamerlid had dunkt mij toch door zijn partij dienen te worden verstrekt. Eveneens is het hem blijkbaar ontgaan, dat reeds in 1963 door de Natio nale Federatie voor de Bejaarden publicaties zijn verschenen, terwijl de nieuwe ontwikkelingen die zich nadien hebben voorgedaan, aanleiding zijn geweest om op verschillende punten wijzigingen aan te brengen, waar voor in 1969 een nieuwe beleidsnota is verschenen. Ik kan tot geen andere conclusie komen dan dat zijn informaties onvol doende zijn. Wat mij in gesprekken over bejaardezorg met de zorgenaamde betweters steeds weer ergert is, dat men alles voor de bejaarde wil regelen zonder

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1971 | | pagina 70