9
Het goed functioneren van het gemeentelijk bestuursapparaat is in be
langrijke mate afhankelijk van het personeelsbeleid.
Het gemeentebestuur heeft meer beperkte mogelijkheden om beleid te
voeren. Salaris en promotiebeleid worden in hoofdzaak landelijk bepaald
door de gestelde normen en richtlijnen, overeengekomen met de landelijke
vakbonden
Voor een plaatselijk beleid is weinig ruimte.
Toch wil ik een opmerking maken over het personeel in de Toongroepen.
Dit personeel zit in wat ik al- eens genoemd heb de ijzeren kooi van de
werkclassif icatieterwijl het personeel in de loonschalen onder een
andere waardering valt met een veel meer soepele begrenzing.
Het gevolg is, dat er voor het personeel in de Toongroepen veel minder
kansen zijn op salarisverhoging door promotie dan in de loonschalen.
Het gevolg is, dat de personeelsopbouw in de technische en andere
diensten met veel personeel in de loongroepen een ongezond beeld van
veroudering gaat vertonen. Natuurlijk is er dan de mogelijkheid van uit
besteding aan aannemers, maar de vraag is of de gemeente op den duur
dan niet duurder uit zal zijn en wat bijzonder belangrijk is of de ge
meente zal kunnen voldoen aan de vraag van service, die de burgerij
stelt
Er zijn in andere rijksdiensten ontwikkelingen, waarbij men op neven
factoren gaat letten bij de bepaling van beloningen.
Mogelijk kan dit een nieuw gezichtspunt opleveren voor het te voeren
beleid.
Zonder overdrijving mogen we zeggen, dat het Berden op Zoom goed gaat.
De versnelling op ieder gebied is het werk van vele mensen en in
stanties. Het zou dwaasheid zijn niet te erkennen, dat ook krachten
buiten Bergen op Zoom, zowel van de overheid als van de particuliere
sector, hun bijdragen geleverd hebben aan de versnelde ontwikkeling.
Maar ook de Raad inclusief het College komt naar onze mening een vleug
je waardering toe. De overige en ook deze.
Er zijn nog veel wensen vooral in de sociale en culturele sector.
Alles kan niet tegelijk.
Vooral gebouwen-voorzieningen zij.ii een knelpunt en zijn om meerdere re
denen erg moeilijk op te lossen.
Want hoewel we elkaar wel eens plukharen, het is evenzo duidelijk, dat
op belangrijke momenten de Raad als eenheid optreedt om grote zaken tot
stand te kunnen brengen in het belang van onze stad.
Dat is het typische van de Bergse Raad. Men kan luidruchtig zijn en
verdeeld, maar ook ééndrachtig als de omstandigheden dat eisen.
Vol goede moed beginnen we aan de komende periode".
De heer NIJPELS spreekt als volgt:
„Mijnheer de Voorzitter, het lijkt mij alleszins gerechtvaardigd om bij
de eerste begrotingen van de nieuwe Raad én van het nieuwe College het
beleid vooralsnog niet kritisch onder de loep te nemen. Het zou zeer
onsportief zijn, indien wij het het nieuwe College niet de gelegenheid
gaven^zich terdege in de problematiek van de gemeentezaken in te werken.
Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat wij vermeende zere plekken, die wij
als fractie van de Stads Partij constateren niet onder de aandacht van
het College willen brengen.
Allereerst zouden wij nog eens zeer in het kort aan de wethoudersver
kiezingen willen herinneren. Van de talrijke combinaties hadden wij in
eerste instantie het liefst de verhouding 1-1-1-1 gezien. Daar deze
combinatie in de ogen van de andere partijen geen genade kon vinden,
werd vervolgens gedacht aan de verhouding 2-1-1.
De moeilijkheid werd toen de bezetting van de vierde zetel. Uiteindelijk
is deze bij de V.V.D. terechtgekomen, hetgeen bij D66 nogal de nodige