19
De heer WILBERS zegt, dat volgens hetgeen de Voorzitter juist zei op
1 juli 1970 wordt geschreven, dat wijziging van het bestemmingsplan in
studie is en de vraag wordt gesteld of betrokkenen nog op de zaak willen
ingaan. Op 11 juli 1970 bericht de heer van Sprundel, dat hij inderdaad
graag wil onderhandelen. Eerst dan pas wordt de kwestie in de Raad ge
bracht en die zegt: neen geen supermarkt. Naar zijn mening had de volg
orde beter omgekeerd kunnen zijn en had de Raad eerst gevraagd kunnen
worden of met een vestiging van een supermarkt zou worden ingestemd,
zodat de betrokkenen weten waar ze aan toe zijn. Nu zijn er door de brief
van 1 juli 1970 verwachtingen gewekt. Hij weet niet of de gevolgde pro
cedure gebruikelijk is, maar naar zijn mening kan men voortaan beter eerst
de Raad inlichten. Nu wordt aan die mensen gevraagd of men wil kopen;
het antwoord is ja graag en dan wordt er gezegd, dat het niet kan.
De heer GORRISSEN vindt dit toch niet zo vreemd. Het College voert de
onderhandelingen en eerst wanneer er zekerheid bestaat, dat het om
serieuze gegadigden gaat kan de zaak in de Raad komen, Het College kan
de Raad wel zonder meer voorstellen doen, maar dan komen er vragen van
hoe zit dit en dat en is de zaak wel serieus. Er komen dan veel zaken
in de Raad, die geen practisch gevolg zullen hebben. Hij vindt de door
de heer Wilbers voorgestelde procedure even bezwaarlijk als die welke
het College nu gevolgd heeft. Hij meent, dat het College de zaken die
in de Raad komen eerst terdege moet onderzoeken.
De heer WESTERHOF meent, dat men wel lang kan praten over hetgeen ge
beurd is, maar men zit nu in een impasse. Hij vindt, dat het voorstel
van de heer Broos om de zaak een maand aan te houden weinig zin heeft,
want men zit dan met dezelfde problemen. Het gebouw gaat steeds meer
op een bouwval lijken en dat is iets wat het gemeentebestuur wel aangaat.
Het gebouw is eigendom van iemand, waarvan men zegt dat hij daar toch
geen supermakrt mag beginnen. Als hij het goed begrepen heeft ligt het
grootste bezwaar in de concurrentie voor de reeds in de omgeving ge
vestigde zaken. Hij vraagt of het College bereid is om met de huidige
eigenaar contact op te nemen om te bezien of er een mogelijkheid is aan
het gebouw een zakelijk bestemming te geven, die de reeds gevestigde za
ken geen pijn doet,
Hij weet op dit moment niet welke bestemming dat zou kunnen zijn, maar
het lijkt hem de enige mogelijkheid om op een fatsoenlijke manier van de
bouwval af te komen.
De heer HaRTEL meent toch een hele serie planologische bezwaren te heb
ben opgesomd. Het plan "De Zeekant" had inderdaad voor 1 augustus 1970
aangepast moeten zijn aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Naai" hij zich
heeft laten verzekeren is er nog nauwelijks een gemeente in Nederland
die met die omwerking geheel klaar is. Bergen op Zoom vormt voor wat dat
Detreft beslist geen uitzondering. Er gaan geruchten, of deze waar zijn
is hem niet bekend, dat men in de wijk van de Zeekant zoekt naar een op
lossing voor een buurthuis en dit zou misschien een mogelijkheid kunnen
zijn. Uiteraard wil hij wel contact opnemen met de heer de Veth om de mo
gelijkheden van een andere bestemming te bezien, maar hij verwacht daar
niet veel van, omdat de heer de Veth in de afgelopen maanden ruimschoots
de gelegenheid heeft gehad om eventueel een andere bestemming te zoeken.
De VOORZITTER merkt op, dat in de vorige beleidsperiode er een gegadigde
voor het gebouw was, die het wilde gebruiken als tabaksopslagplaats.