13
De heer VAN KAAM acht zich van het beantwoorden van mogelijk gestelde
vragen ontheven nu de heer Wilbers, de heer Gorrissen.en de heer de
Jaeger de heer Wilbers heeft geantwoord.
Ten aanzien van punt ii. zegt de heer WILBERS verheugd te zijn met het
verlate Kerstcadeau in de vorm van het decembernummer van het bulletin
"Geknipt voor het Raadslid," dat ieder Raadslid op zijn tafel heeft aan
getroffen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel aangenomen.
kkN.A. van Hengel te Tilburg, Tilburg 8 januari 1971°
Schrijven inzake vestiging van een superrnakrt in de voormalige St.
Pauluskerk te Bergen op Zoom.
De heer M.FRANKEN vraagt zich af of de gemeente op 1 juli of op k
augustus 1970 wist, dat de kerk toen was verkocht aan de heer de Veth.
Hij vraagt wat de bestemming van het perceel is en wat de studie, die
hierover gemaakt is, opgeleverd heeft.
Verder zou hij willen vragen hoe het College staat tegenover de
30.000,--, die het kerkbestuur indertijd van de gemeente heeft ont
vangen, hoe de procedure bij de eventuele opheffing van de planologische
bezwaren is en wat de juridische aspecten van het eventuele alternatief
zijn.
De heer PASSIER heeft het bij de bestudering van allerlei brieven die
in deze zaak gewisseld zijn, maar een vreemde aangelegenheid gevonden.
De heer M.Franken heeft gevraagd, of het College op h augustus 1970 of
al iets eerder bekend was met de verkoop van de kerk aan de heer de
Veth. Voor zover spreker de zaak heeft kunnen reconstrueren, kan het
antwoord van het College niet anders dan bevestigend zijn. Toen de heer
de Veth op 19 juni 1970 een schrijven aan Burgemeester en Wethouders
richtte, waarbij onder andere de bouwtekening voor de supermarkt was
ingesloten, toen heeft hij ook het marktonderzoek, dat door het Centraal
Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf was uitgevoerd, aan het Col
lege doen toekomen. In de inleiding van het rapport van genoemd Insti
tuut staat letterlijk: (!Deze kerk is gekocht door een zelfstandige winke
lier. namelijk de heer de Veth, wonende enz.". Daaruit blijkt
dus zonder meer, dat het College er mee bekend had moeten zijn. Het frap
peert spreker daarom, dat het College op 1 juli 1970 een schrijven aan
de heer de Veth richt, hetgeen uiteraard normaal is, maar ook aan de
heer Van Sprundel, die helemaal geen koper was, hetgeen het College had
moeten weten.
Hij vraagt daarom, waarom het College op k augustus 1970 en zelfs op 11
juli 1970 ook aan de heer van Sprundel brieven heeft gestuurd, die ge
lijkluidend waren aan die, welke aan de heet de Veth zijn verstuurd.
Verder heeft het College op 1 juli 1970 min of meer gesuggereerd, dat
de planologische bezwaren opgeheven konden worden als de kopers de no
dige gelden voor de grond,die er omheen ligt, op tafel brengen. Toen
zowel de heer van Sprundel als de heer de Veth berichtten, dat zij wel
zin hadden en op deze voorwaarden een nieuwe bestemming aan de kerk te
geven, toen werd op 9 augustus 1970 plotseling weer bericht, dat de
planologische bezwaren toch nog bestonden»
Spreker zou willen vragen welke planologische bezwaren dat geweest zijn.
Ofschoon deze aangelegenheid met gesloten deuren behandeld, wordt thans
in de brief van de heer van Hengel uit Tilburg namens de heer de Veth
aan de Raad verzocht alsnog de nodige vergunningen te verlenen. Er kan
niet vrijblijvend verder gediscusieerd worden. Er zullen ook besluiten
genomen moeten worden.