12
Nadat deze zaak met een voorstel van Burgemeester en Wethouders aan de
naad was voorgelegd, heeft de heer Gorrissen gezegd, dat hij hier wel
over wilde praten.
Toen ging het een stuk omlaag, dat was dan het lagere niveau van de
heer Gorrissen, zoals hij dat dan zelf noemde. Principieel had dit toen
niet veel meer te betekenen, spreker zelf noemde het gemarchandeer.
De heer Dekkers en enkele anderen hebben gezegd, dat zij de begroting
nog wel eens nader wilden bezien alvorens een beslissing te nemen.
Daaruit kwamen enkele vragen voort. Deze vragen zijn op vrij korte termijn
door de directie van deze vereniging beantwoord en naar spreker aan
neemt toch wel naar tevredenheid van de vragenstellers. Hij mag wel aan
nemen, dat de heer Dekkers op de hoogte is van de beantwoording van zijn
eigen vragen. Anders moet er met de communicatie iets mis zijn.
Tegen de heer Gorrissen zou spreker willen zeggen, dat deze tweemaal
verhinderd was de commissievergaderingen te bezoeken. Het is dan toch
zeker zaak, wanneer men over zaken, die in die vergaderingen besproken
zijn, in de Raad het woord wil voeren, zich tevoren op de hoogte te stel
len van het besprokene in de commissievergaderingen.
Zou dit zijn gebeurd, dan had de heer Gorrissen zich deze blamage niet
op de hals behoeven te halen.
In de betreffende commissievergaderingen heeft wethouder van Kaam de
commissieleden duidelijk gezegd, wat het antwoord was van de directeur
van deze instelling. Er is ook antwoord gekomen op de vragen van de
heer Dekkers. Spreker meent, dat toen de commissie tot de ontdekking is
gekomen, dat over deze begroting niet meer gepraat hoefde te worden,
omdat het een goede begroting was. Misschien waren er nog wat twijfel-
punten bij de wethouder ten aanzien van de hoogte van de subsidies van
de onderscheidene 33 gemeenten. De ene had nog niets betaald, de andere
wat minder enz. In zijn positie heeft de wethouder terecht de zaak open
gehouden, maar voor de commissieleden was wat de antwoorden betreft
verder de kous af. Spreker hoopt, dat dit intussen ook het geval zal
zijn voor de heer Gorrissen, die hij ook op de commissievergaderingen
weer hoopt te zien.
De heer DE JAEGER verwondert zich over het pleidooi van de heer Wilbers.
Deze praat over gemarchandeer, maar spreker wil stellen, dat wanneer er
van gemanchandeer sprake is geweest dit niet in de commissie is gebeurd.
Door de Vereniging is dit veroorzaakt en dit was helemaal niet nodig ge
weest als deze de zaak zuiver had gesteld. Dan was ook aan het licht ge
komen, dat men in onderhandeling was met het Ministerie van C.R.M. in
zake subsidieverlening.
De heer WILBERS interrumpeert met de opmerking dat het geen kwestie is
van onderhandelen maar dat dit door C.R.M. wordt opgelegd.
De heer DE JAEGER vindt het maar een kwalijke' zaak, dat de heer Wilbers
zich telkens de vrijheid veroorloofd sprekers te onderbreken. Hijzelf moet
zich ook dikwijls inhouden om de heer Wilbers niet te onderbreken wanneer
deze aan het woord is, maar tot op heden is hem dat vrij aardig gelukt.
Hij mag van' de heer Wilbers toch wel hetzelfde verwachten, want deze kan
moeilijk zijn mond houden als een ander spreekt. Deze kwalijke eigenschap
zou hij toch eens af moeten leren, hier in de Raadsvergaderingen en
straks wanneer hij misschien een zetel in de Tweede Kamer krijgt.
Door haar houding in deze zaak heeft het College, ofschoon de heer Wil
bers het hier niet mee eens is, zeker een compliment verdient.
De heer GORRISSEN merkt op, dat de heef Wilbers zo de nadruk heeft ge
legd op het feit, dat hij twee commissievergaderingen verhinderd was. Hij
wil alleen opmerken, dat hij een beroep heeft waar langere werktijden
gelden als die waaraan de heer Wilbers gewend is.