In november zijn deze gemeentebesturen voor de laatste maal bijeen geweest en
tot de conclusie gekomen,dat er in de regio voldoende organen zijn,die zich
bewegen op het terrein van het sociaal-maatschappelijk werk en dat de oprichtin
van een nieuw instituut,de welzijnstichtingniet noodzakelijk was,Dat betekent,
zoals de zaken nu staan,dat er van de welzijnstichting bitter weinig terecht
zal komen.
De hoop,die spreker had om de Stedelijke Raad' voor Maatschappelijk Opbouwwerk
te doen opgaan in de welzijnstichting voor de regio,is ijdel gebleken.De afwij
zende houding van de gemeentebesturen is de oorzaak,dat het werk,zoals dat in
het verleden is gebeurd in de Stedelijke Raad voor Maatschappelijk Opbouwwerk
doorgang zal moeten vinden.
In deze materie is nog wel één lichtpuntjeomdat van de zijde van het Minis
terie van Cultuur,Recreatie en Maatschappelijk Werk een onderhoud is, gevraagd
met het dagelijks bestuur van de gemeente Bergen op Zoom om te trachten toch
nog een oplossing voor deze moeilijkheden te vinden.Het zou spreker persoonlijk
heel wat waard zijn als men daarin inderdaad zou kunnen slagen.
Spreker is het met de heer A.J.Franken eens,dat het maatschappelijk opbouwwerk
een algemeen erkend en verkregen goed is en hij dacht,dat daarover nauwelijks
een andere mening mogelijk is,Dit neemt niet weg,dat men-gezien de vele vormen
van maatschappelijk opbouwwerk- eigenlijk een deskundige moet zijn om de vele
vraagstukken,die deze materie oproept,te onderkennen.Daarbij komt, -en spreker
heeft dat zelf ondervonden-, dat er door fLedeskundigen oen taal gesproken wordt
die voor een leek onbegrijpelijk is.
Spreker is van mening,dat noch van de ambtelijke secretarisdie door het Col
lege van Burgemeester en Wethouders is aangewezennoch van de voorzitter van de
Stedelijke Raad voor Maatschappelijk Opbouwwerk kan en mag worden verwacht,dat
zij aan planning en onderzoek gaan doen,Dat is een geheel andere zaak en dat
kan ook alleen maar gebeuren door mensen,die op het terrein van het maatschap_
pelijk werk uitermate goed thuis zijn.
De gesprekken die de Stedélxjke Raad voor Maatschappelijk Opbouwwerk voert en
waarin de deskundigen van het particulier initiatief vertegenwoordigd zijn,
stokken zodra de vergadering is afgelopen,omdat men van deze deskundigen,die
een volledige dagtaak hebben bij het particulier initiatiefzeker niet kan
verwachten,dat zij deaangewezen personnen zijn om te gaan doen aan planning
en studie.Voor wat dit betreft,zit men i.n een impasse en als er geen oplossing
komt in de richting van een welzi jnstichting voor deiogio dan-is spreker er-van
overtuigd,dat er aan de Stedelijke Raad voor Maatschappelijk Opbouwwerk iets-
zal moeten veranderen,maar hij ziet nog niet precies in welke richting.
Dat er iets moet veranderenstaat dan echt-er wel vast,omdat men er niet is door
af en toe eens bij ©en "te komen en de uitwerking van de vraagstukken achter
wege te laten,Een en ander neemt,echter niet weg,dat hetgeen spreker naar voren
heeft gebracht aan zaken,die in het laatste jaar tot een oplossing zijn gebracht
zijn oorsprong hooft gevonden in de Stedelijke Raad voor Maatschappelijk Opbouw
werk,want daar heeft het een punt van bespreking uitgemaakt en hebben de des
kundigen zich daarover een oordeel gevormd en van daaruit zijn de nodige con
tacten gelegd.De eigenlijke initiatieven zijn gekomen van particuliere zijde
en dat is begrijpelijk,omdat daar de deskundigen zijn om een Stedelijke Raad
voor Maatschappelijk Opbouwwerk ook werkelijk .effectief te doen zijn.
De heer RADDER vraagt zich af' of het niet mogelijk is, dat de Stedelijke Raad
voor Maatschappelijk Opbouwwerk zich laat adviseren door een sociogeograaf
tenèinde een dieper inzicht te krijgen in de sociale consequenties en de pro
blemen, die zich voordoen bij een herstructuering van de stad.
De heer A.J.FRANKER merkt op,dat de heer Broos heeft gezegd,dat er door het
I.S.C.C.heel wat activiteiten ondernomen worden.Spreker zal de laatste zijn
om dat te ontkennen,maar daar gaat het hem niet om.In het jaarverslag van het
I.S.C.C.over 1966 staat,dat in hoofdzaak van de zijde van het Ministerie van
CultuurRecreatie en Maatschappelijk Werk een doorslaggevend bezwaar blijkt te
bestaan om de opbouwwerkfunctiezij het ook tijdelijk,bij het I.S.C.C.te leggen
en dat qua principieel standpunt opbouwwerk een algemene zaak is en door een
algemeen bestuurlijk kader dient te worden geleid.Dit standpunt onderschrijft
spreker toch wel.Hij gelooft,dat het principieel tot de taak van de Wethouder
voor sociale zaken behoort om dit algemeen bestuurlijk kader te coördineren.
Hij verwacht niet,dat deze deskundig is op het gebied van maatschappelijk op
bouwwerk, maar spreker dacht wel,dat het tot de taak van de Wethouder behoort,
dat hij in.': deze coördineertSpreker is lid van de Stedelijke Raad voor Maat
schappelijk Opbouwwerk,maar hij heeft er slechts één keer iets van gehoord.
Hij vraagt zich af of die raad nog bestaat en welke zin hij heeft en op deze
vraag zou hij gaarne een concreet antwoord willen vernemen