-3-
te doen. Spreker weet niet, of de heer Van Heijst er behoefte aan heeft dat
hij met een pamflet uitkomtal kost hem dat duizend gulden, spreker kan het
betalen. Liever wil hij echter tot overleg komen en de zaak met de heer Van
Heijst hier in de Raad uitvechten en dan; zand erover. Als de heer Van Heijst
zijn fout erkent, spreker heeft zijn fout erkend, dan is voor hem de zaak uit.
De heer NOORMAN heeft slechts enkele opmerkingen te maken. In de eer
ste plaats zou hij zijn voldoening willen uitspreken over het antwoord van de
Voorzitter op hetgeen door hem is opgemerkt over het Perscontact en hetgeen
daarover in de krant gestaan heeft. Hij neemt aan, dat de pers dit min of meer
heeft rechtgezet, al blijft hij van mening, dat het toch vaak gebruikelijk is
dat een of andere overheidspersoon bij een bepaalde gelegenheid zulke beleids
lijnen lanceert, bijvoorbeeld bij de opening van een warenhuis, bij de opening
van de markt enz. Hij denkt hierbij aan het feit dat een paar jaar geleden de
V/ethouder op de openbare markt aankondigde, dat er een éénrichtingsverkeers-
regeling in de stad zou komen. Er zijn bepaalde momenten waarop er iets te
lanceren is, waarbij men, ook tijdens zo'n perscontact, een eigen geluid naar
voren kan brengen.
Door de heer Berger is gesproken over de afneming van het belang van de Ge
meenteraad. Spreker heeft de indruk, dat hij het College van Burgemeester en
Wethouders primair stelt. Bestuursrechtelijk is dat een zaak waar spreker het
niet geheel mede eens is en hij meent dat de Burgemeester aan zijn zijde staat.
Daar zou hij het bij kunnen laten, maar hij wil toch als zijn opinie uitspre
ken dat hij het er niet mee eens is en dat er altijd een belangrijke taak
blijft voor de Gemeenteraad als hoogste orgaan in de gemeente.
Door de heer Ratsma is geantwoord op zijn vraag inzake de vaststelling van de
onderwijsvergoeding, doch de heer Van Heijst heeft in het midden gelaten of
deze vergoeding straks hoger of lager zal zijn. Wij kunnen het tijdstip van
1 maart afwachten, hetgeen de heer Van Heijst beter acht dan een vaststelling
bij de begroting, daar dit dan al vóór 1 juli van het jaar te voren had moeten
gebeuren. Dat is wel zo, maar spreker hoopt toch dat uit het antwoord van de
Wethouder zal blijken dat de kwestie onderwijsvergoeding een open zaak is, die
niet belemmerd mag worden door de mededeling dat de begroting het niet toe
laat
Door enkele sprekers is het woord ambtenaar genoemd. Spreker is zelf ambtenaar
in overheidsdienst en gemeenteambtenaren zijn ook in overheidsdienst, zodat
die positie enigszins gelijk ligt. Door de heer Berger is gezegd, dat door de
vele voorschriften de ambtenaren niet de nodige armslag hebben en dat hij vaak
heeft ervaren dat een zeker formalisme, ook al uit angst, geen goed doet. De
heer Radder heeft de term ouderwets ambtenarendom laten vallen en de heer
Ratsma heeft de zaak tot de juiste proporties teruggebracht door te stellen,
dat de ambtenaren in de eerste plaats de voorschriften van de verordeningen
hebben toe te passen en anderzijds strikt moeten handelen in opdracht van het
dagelijks bestuur. Spreker is van mening dat hier toch wel iets over is te
zeggen. Er bestaat natuurlijk een zekere ethiek over het begrip een goed
ambtenaar. Laat spreker zeggen, een ambtenaar heeft tot taak de voorschriften
toe te passen, waarmede het publiek gemoeid is. Dat kan voor het publiek aan
genaam, maar ook minder aangenaam zijn, maar men heeft zich strikt te houden
aan de gestelde wettelijke verordeningen. Bij die toepassing zal men de let
ter van de wet moeten hanteren, maar men mag deze ook interpreteren naar de
geest. Voorzover hij de vrijheid wil nemen van de letter af te dwalen, zal de
ambtenaar zich eerst verstaan met zijn overheid. Maar spreker meent dat bin
nen het raam van de gegeven voorschriften een grote mate van vrijheid in de
toepassing ligt in die zin, dat de ambtenaar zich ervan bewust is dat hij er
rn de eerste plaats is om het publiek te dienen. De ambtenaar heeft een dienen
de taak voor het publiek om in de veelheid van voorschriften datgene te doen
wat enigszins te bereiken is voor degenen, die bij hem komen. Hij behoeft niet
star afwijzend te zijn. Voorzover zou er een nauw contact mogen zijn tussen
de Wethouder en zijn ambtenaren, dat is een eerste vereiste. Wanneer dat ge
beurt en de ambtenaar deze opvatting heeft van zijn taak, dan twijfelt spre
ker er niet aan, of er zal een juiste verhouding ontstaan tussen publiek en
ambtenaren en dan gelooft hij dat er in de Raad geen discussie hierover aan
de orde behoeft te worden gesteld. Wat betreft de ethiek van het vak, een
goede ambtenaar van nu en die van honderd jaar geleden is precies de zelfde
mens, die in gehoorzaamheid de beroepsvoorschriften indachtig moet zijn om te
dienen. In dat opzicht is er niets veranderd en men kan dan ook niet spreken
van ouderwetse ambtenaren en moderne ambtenaren. De oudere ambtenaren hebben