-3-
Mogelijk is de oorzaak een andere. Naar aanleiding van dit interpellatie-
verzoek^zou spreker toch een en ander willen opmerken. In de eerste plaats
wenst hij op te merken, dat zijn fractie er geen enkele behoefte aan heeft
om aan de vrijheid van het vragenstellen en het houden van interpellaties
de Raadsleden iets in de weg te leggen. Wel zou hij aan de groep van tien,
waartoe de heer Lemette behoort, willen vragen, of deze niet met zijn frac
tie van mening is, dat met meer zorgvuldigheid en deskundigheid van dit
recht gebruik gemaakt moet worden. Tenslotte werkt men als Raadsleden samen,
is men wettelijk een eenheid en heeft men er belang bij, dat men het ver
trouwen van de burgerij niet verliest door ondeskundigheid en onzorgvuldig
heid Dij de behandeling van bepaalde zaken. En deze interpellatie-aanvrage
is een typerend voorbeeld van ondeskundigheid en onzorgvuldigheid. Inter-
pellant had zich ervan kunnen overtuigen, dat een aantal zaken, waarnaar
hij thans vraagt, hier niet ter zake zijn, o.a. welke bevoegdheden de ge
meente heeft ten aanzien van de waardevastheid van de pensioenen en de garan
tie van de pensioenen. Dit zijn zaken, die in de Pensioenwet worden geregeld
en die in de Tweede Kamer thuis horen. En hoe kan de heer Lemette zich voor
scellen dat het personeel van het A.B.G. naar het I.S.C.C. verplaatst zou
kunnen worden, omdat dit centrum ook tot de dienstverlenende sector behoort?
Dat getuigt van een gebrek aan inzicht in de werkzaamheden van het A.B.G.
en die van het I.S.C.C. Het kan niet de bedoeling zijn dat de Raad ook nog
een cursus-instituut wordt, waar les gegeven moet worden in bepaalde elemen
taire kennis. Spreker's fractie zal zich thans niet verzetten tegen deze
haars inziens overbodige interpellatiemaar wel zou spreker willen vragen,
of^men zich enige beperking wil opleggen en of men in de toekomst aan derge-
lijke^vragen meer "kwaliteit" wil geven. Indien er behoefte bestaat aan voor
lichting dan wil spreker's fractie daaraan gaarne medewerken door het in het
leven roepen van een gemeentelijk voorlichtingsorgaan.
De heer VAN DER WEEGEN merkt op, dat het een kleine verschuiving van woorden
is, maar dat hij hier toch wel graag als fractieleider iets tegenover wil
stellen. Wanneer worat toeg'estaan dat hier deze avond over de interpellatie
breedvoerig gediscussieerd wordt, dan meent hij dat daaruit blijkt, dat de
ze interpellatie en de gestelde vragen hun reden hebben. Spreker wil niet
beweren dat men volmaakt is, dat is niemand van ons, zegt hij, maar, hij is
ervan overtuigd, dat hierin punten voorkomen, die wel degelijk te rechtvaar
digen zijn en die in hun totaliteit hierin zijn opgesloten. Als men vraagt
om samenwerking, om een betere voorlichting en wat dies meer zij, wanneer
men meer bezadigd tegenover elkaar wil staan, dan moet men niet terstond met
woorden gaan "gooien". Er is, naar zijn mening, gevraagdin een volgende ver
gadering zo mogelijk deze zaak verder te behandelen. De vele woorden hier
gesproken, dienen niet tot verwijt, maar om te komen tot meer samenspraak in
de gang van zaken. Wanneer er onderwerpen zijn, waarbij men behoefte heeft
aan lange debatten, dan acht spreker dat niet bezwaarlijk. Wanneer er vragen
te stellen zijn, ofwanneer men een interpellatie wenst te houden, welke
men als^Raadslid nodig acht en waar men op staat, zou spreker willen vragen
de huidige gang van zaken in de toekomst te blijven handhaven, zulks in het
belang van de democratie.
De VOORZITTER wenst twee punten vast te stellen. De heer Gorrissen heeft er
geen bezwaar tegen, dat deze interpellatie deze avond wordt gehouden.
De heer GORRISSEN deelt mede, dat zijn fractie niet het plan heeft zich er
tegen te verzetten.
De VOORZITTER zou vervolgens de heer Van der Weegen erop willen wijzen, dat
de heer Lemette uitdrukkelijk verzocht heeft de behandeling van deze vragen
niet in de volgende, maar in de eerstkomende vergadering van de Raad te doen
plaats hebben. Dat betekent in deze vergadering en daarom heeft hij de brief
thans aan de orde gesteld.
De heer DE JAEGER merkt op, dat de heer Lemette namens zijn fractie gespro
ken heeft. Feit is, indien hij het goed beluisterd heeft, en zoals de heer
Gorrissen ook heeft kunnen vernemen, dat de heer Lemette namens zijn eigen
fractie gesproken heeft en niet namens de groep van tien. Spreker en zijn
fractiegenoten waren onbekend met deze interpellatie-aanvrage van de heer
Lemette en daarom verwondert het hem des te meer, dat de heer Gorrissen in
de kortetijd dat deze interpellatie is voorgelezen er reeds antwoord op
heeft. Hij moet van te voren erover zijn ingelicht dat deze interpellatie
-4-