-31-
Yanaf de bestuurstafel is medegedeeld, dat daarin geoordeeld wordt over de or
ganisatie van de diensten en van de secretarie»
Uiteraard; een functie-onderzoek raakt vanzelfsprekend ook de organisatie en de
formatie. Daarmede heeft het ook een inzicht in het gevoerde promotiebeleid.
Het standpunt van het College is, dat het rapport niet aan de Raad kan worden
verstrekt, omdat het uitsluitend voor intern gebruik is bestemd» Yanuit de Raad
is onder meer gezegds "Het promotiebeleid is gedelegeerd aan het College; het
is derhalve niet bestemd voor gewone Raadsleden", enzovoorts.
"Hier zijn we dan":," aldus spreker, "aangeland bij een vraagstuk dat hier al
meerdere malen naar voren is gekomen; namelijk: Tot hoever reikt de competentie
van de Raad en waar ligt de begrenzing van de taak en de bevoegdheden van het
College van Burgemeester en Wethouders?"
Spreker is daartoe te rade gegaan bij de Gemeentewet en komt tot het volgende:
Artikel 209? letter p, van de Gemeentewet draagt het benoemen en ontslaan van
de ambtenaren en bedienden bij de plaatselijke secretarie op aan Burgemeester
en Wethouders.
Dit artikel zegt uitdrukkelijks "benoemen en ontslaan", maar spreekt niet van
"de organisatie der secretarie".
Een rapport over de rangindeling - dus de zogenaamde stoelbezetting - ter
secretarie betreft toch duidelijk de organisatie van de secretarie en deze
organisatie valt onder artikel 167 van de Gemeentewet,dat luidts"Aan de Raad
behoort met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der
gemeente alle bevoegdheid die niet bij deze of enige andere wet aan de Burge
meester of aan Burgemeester en Wethouders is opgedragen".
Indien de wetgever had bedoeld, dat de regeling van de secretariewerkzaamheden
en van het toezicht daarop tot de competentie van Burgemeester en Wethouders
zou behoren, dan had hij zeker aan artikel 209, letter p, van de Gemeente
wet de desbetreffende uitbreiding gegeven.
De mening van spreker is derhalve, dat Burgemeester en Wethouders het aan hen
uitgebracht rapport inzake de organisatie van de secretarie en van de diensten
onverwijld hebben over te leggen en dat zij tevens verantwoording hebben te
doen van de besteding van het door de Raad gevoteerde crediet van ƒ.16.000,--.
Indien Burgemeester en Wethouders het een en ander weigeren te doen, dan han
delt het College niet alleen in strijd met de wet, maar - hij gaat nog verder -
ook in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Yoor zijn mening vindt hij steun in het "Handboek voor het Nederlands Ge
meenterecht" van Prof.Mr, P.J.Oud.
In deel II, bladzijde 461vermeldt de heer Oud o.m,s."De uitsluiting van
's Raads bevoegdheid met betrekking tot de benoeming der ambtenaren brengt
echter geenzins met zich, dat hij beroofd zou zijn van zeggenschap aangaande
de vraag of en hoeveel ambtenaren zullen worden aangesteld. Zo zal hij onge
twijfeld voorschriften mogen geven omtrent de formatie ter secretarie met inbe
grip van de rarginindeling e.d,." Tot zover Prof.Oud, die op dit punt wel heel
duidelijk is.
Een tweede bewijs voor zijn mening vindt spreker in het Koninklijk Besluit van
2 augustus 1915? Staatsblad 363? dat men kan vinden op pagina 321 van de
29' e druk van de Gemeentewet, editie Schuurman en Jordens no. 4« korte in
houd van dit besluit luidt: "De regeling van de secretariewerkzaamheden en van
het toezicht daarop behoort niet tot de taak welke bij artikel 209 aan Bur
gemeester en Wethouders is opgedragen, zodat de bevoegdheid tot het geven van
voorschriften te dier zake, behoudens het bepaalde in artikel 209,letters a,
p, q en u, in verband met de artikelen 76 en 97? ingevolge artikel 167 aan de
Raad behoort".
Spreker is tenslotte ook van mening, dat, indien er in het rapport beoorde
lingen voorkomen of formatie en mogelijkheden van proiüotie, deze feitelijk
moeten worden medegedeeld aan degenen die belang erbij hebben; met name aan
de gemeente-ambtenaren.
De Y00RZITTER merkt op, dat er hier twee kwesties zijn; een rechtskwestie en
een beleidskwestie. Men moet deze twee goed uit elkaar houden, Yoor wat de
rechtskwestie betreft, moet men het hem niet kwalijk nemen, dat hij niet zo
maar met het blote oog de een of andere interpretatie kan geven van een artikel
van de Gemeentewet, Indien de heer Noorman daarop prijs stelt,wil spieker hem op
het juridische deel van zijn betoog in een volgende vergadering van repliek
dienen.
De schriftelijke vraag van de heer Noorman luidt: