-
j Li
-10-
¥at de opmerking aangaande de groep "van der ¥eegen" betreft, zegt spreker, dat
hij daarover al langer zit te "dubben".
Dat hij met de heer van der Weegen op de C.D.ïï,-lijst voor de Tweede-Kamer-ver-
kiezingen is gekomen, is alleen, omdat ze de heer van der Weegen een kans heb
ben willen geven om hem als afsluiting van zijn politieke loopbaan mogelijk een
plaats in de Tweede Kamer t.e kunnen geven»Het is door hem zuiver uit sympathie
gedaan. Er is geen binding met de C»D,U. in Bergen op Zoom»Men heeft hem ge
vraagd ook op de lijst "te gaan staan" en dat heeft hij gedaan» Het is zo ge -
speeld door het landelijk comité; niet door de groep Bergen op Zoom van de
C.D.U.. Achteraf beschouwd en na hetgeen er gebeurd is in de C.D.U. op lande
lijk niveau heeft hij er spijt over en met hem ook de heer van der Weegen,dat
zij er in getrapt zijn en dat zij zich hebben aangesloten bij de C.D.ïï», op
landelijk niveau»
Spreker wil zichzelf en de heer van der Weegen niet vrij pleiten en schoon
wassen^ ze hebben het bewust gedaan»
Wanneer de Raad van oordeel is, dat van hen een uitspraak geforceerd moet wor
den of gedaan moet worden betreffende hun gevoelens of hun politieke richting
zou spreker willen vragen om er zand over te gooien en hen verder te beschouwen
als de fractie "van der Weegen" en daarmee uit. Spreker hoopt, dat deze mededeling
ling voldoende is»
De heer BROOS begint met te zeggen, dat uit het feit, dat deze aangelegenheid
vrij dikwijls in de Raad xs besproken, wel moge blijken, dat er voor het woon
wagenkamp en de bewoners ervan een ruims belangstelling bestaat.
Bij schrijven van 19 maart jol» heeft de heer Lemette zich tot de Leden van de
Raad gericht, in plaats van tot de Voorzitter, betreffende regelingen inzake het
instandhouden van het woonwagenkamp de "Kortjan"terwijl spreker persoonlijk
altijd nog een antwoord schuldig is op de gestelde vragen, dit zelfde onder
werp betreffende, van de heer Radder» Deze zaak is bij debegrotingsdebatten niet
geheel tot haar recht gekomen, v/aarvoor spreker, voorzover hij daaraan schuldig
is, nog gaarne zijn excuus zou willen aanbieden»
Spreker meent daarom, dat dit nu een bij uitstek gunstige gelegenheid is om wat
dieper op de zaak in te gaan.
Ook spreker had vooraf een opmerking willen maken omtrent de vreemde politieke
situatie van de heer Lemette in deze Raad en de onduidelijkheid over zijn
zetelbezetting, maar na de verklaring van de heer Lemette als antwoord op de
door de heer Lorrissen gestelde vragen is daaraan zijnerzijds geen behoefte
meer
Voor wat de brief zelf betreft,vraagt spreker de Voorzitter hem toe te staan
te trachten om in het algemeen hierop in te gaan, omdat het niet wel doenlijk
is dit lijvige stuk in concreto op de voet te volgen.
Ten aanzien van de expiratie-datum var» de gemeenschappelijke regeling tot aan
wijzing en exploitatie van een woonwagenkamp in samenwerking met de gemeenten
Halsteren en Woensdrecht kan worden gesteld, dat deze regeling formeel verval
len is door de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling tot stichting
en exploitatie van een regionaal woonwagenkamp in West-Brabant.
Deze gemeenschappelijke regeling is gepubliceerd in de Nederlandse Staatscou
rant van 23 december 1965? ar, 248 en dientengevolge op grond van het bepaalde
in artikel 26, 1e lid, van deze regeling in werking getreden op 1 januari 1966»
Het is natuurlijk duidelijk, meent spreker,dat artikel 7> lid. 1, van de gemeen
schappelijke regeling tussen Bergen op Zoom, Halsteren en Woensdrecht de bedoe
ling heeft deze regeling te doen vervallen op het tijdstip waarop het regionaal
woonx/agenkamp daadwerkelijk als zodanig in gebruik kan worden genomen. Dat, uit
gaande van een looptijd van 5 jaren, voor welke tijdsduur de regeling bij Raads
besluit van 30 maart 1962 werd aangegaan, deze regeling per 30 maart 19^7 zou
zijn vervallen, zoals de heer Lemette stelt, is niet juist»Artikel 7? lid 2,van
de regeling luidt n.l.s "Zij treedt in werking op de eerste dag van de maand
volgende op die, waarin zij is goedgekeurd'.'
Gedeputeerde Staten hebben deze regeling goedgekeurd bij besluit van 12 december
1962,zodat de regeling is ingegaan op 1 januari 1963 en derhalve eindigt op
1 januari 1968.
Gezien het feit,dat er goede redenen zijn om te veronderstellen, dat vóór 1
januari 196S het regionaal woonwagenkamp in gebruik zal zijn genomen,lijkt het
zijns inziens weinig zin te hebben om nu reeds maatregelen te treffen tot ver
lenging van de bestaande regeling met de twee nabuurgemeenten. Zou b.v, in sep-
tember-october blijken, dat er onverhoopt behoefte aan zou bestaan om de regeling
te verlengen, dan zou zulks toch nog vóór 1 januari 1968 kunnen plaats hebben.
Dit voor wat betreft de gemeenschappelijke regeling tussen de drie gemeenten»
T
V
s