■Hi
j$' I
1.,.
bij de groei van de bevolking,
In het tijdperk van de bestedingsbeperking steeg de werkloosheid in de laatste
helft van 1957 en deze stijging zette zich voort in de eerste helft van 1958. In 1956
was het jaargemiddelde voor Nederland 40.000 werklozen, in 1957 was het 50.000 en in
1958 naderde het de 100.000, het bleef iets minder. "Bij de beoordeling van.de cijfers
over 1957 en 1958 mag men niet uit het oog verliezen"zegt de directeur-generaal van
de Arbeidsvoorziening,"dat er in 1957 sprake was min of meer van een overspanning op
de arbeidsmarkt."
Neemt men 1952 als vergelijkend jaar dan blijkt dat de gemiddeld geregistreerde arbeids
reserve in dat jaar bedroeg 131000 mannen en 8000 vrouwenfdus belangrijk meer dan in
1958.
Zoals monetaire moeilijkheden voorafgaan aan een economische neergang,zo gaat het mone
taire herstel vooraf aan een economisch herstel en de tekenen wijzen op een geleide
lijke verbetering."
Wat een en ander voor de gemeente betekent, voor de investering en in het hijzonder
ook voor de arbeidsgelegenheid, wil hij gaarne nog met enkele cijfers die meer voor
Bergen op Zoom en omgeving gelden, duidelijk maken,.
Bij een korte bespreking van het effect van de bestedingsbeperking op onze investeringen
moet spreker teruggrijpen naar de toestand voordat de moeilijkheden begonnen.
Toen bestond,voor wat betreft de financiering van de uitgaven van de gemeenten met
vaste leningen, eigenlijk alleen een voorschrift betreffende het rentegamma. Dat be
tekende dus dat de gemeenten niet meer dan een bepaald percentage interest mochten
betalen voor vaste leningen, een percentage dat iets varieerde met de looptijd van deze
leningen. Dat bedroeg aanvankelijk voor een termijn korter dan 10 jaar 4%, voor leningen
van 10 tot 15 jaar 4 1/8% en voor leningen van minstens 15 jaar 4v%. Dit rentegamma
bestond reeds tijdens de Korea-crisis in 1951-1 952, Doordat de rentevoet op de vrije
markt steeg was het onmogelijk voor gemeenten om in 1956 en 1957 op de vrije kapitaal
markt geld op lange termijn aan te trekken binnen het rentegamma. De laatste vaste geld
lening van de gemeente Bergen op Zoom op de vrije geldmarkt dateert van december 1 955.
Het gevolg was dat de vlottende schuld steeds toenam. Beperkingen op kort geld, zoals
dat wordt genoemd, waren er practisch niet. Men had natuurlijk altijd de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten nodig betreffende- de toelaatbaarheid van de investeringen de uit
gaven, zoals in de gemeentewet is verankerd, maar bijzondere financiële maatregelen met
betrekking tot de vlottende schuld waren er toen niet. Toen bleek dat deze vlottende
schuld van alle gemeenten zo enorm toenam, begon ii.nl 1956 de serie circulaires van
Binnenlandse Zaken. De laatste tijd heeft men er geen meer gehad, maar ine er tijd, mevrouw
en de heren zullen het zich herinneren, sprak men van. een circulairebestuur omdat er een
serie voorschriften en aanwijzingen kwam van het departement met betrekking tot de fi
nanciering van de uitgaven.
De circulaire van Binnenlandse Zaken van 12 december 1956 getuigt van een ernstige ver
ontrusting door de stijging var de vlottende schuld. Er werd een ernstig beroep gedaan
op de gemeenten om voorlopig geen nieuwe kapitaalswerken meer te beginnen, Ook wanneer
de credieten daarvoor reeds waren goedgekeurd.
Er werd nog eens op gewezen dat men voor het aantrekken van kasgeld niet verder mocht
gaan dan de z.g. norm van. 25% van de gewone dienst, wat voor Bergen op Zoem ƒ.1.125.000,-
betekende, maar deze norm was reeds lang overschreden.
De circulaire van 12 december werd' gevolgd door een circulaire van 14 januari 1957.
Hierin werd voorgeschreven dat alle kapitaalsuitgaven, uitgezonderd voor woningbouw,
onderworpen werden aan de verklaring "Geen bezwaar" van Gedeputeerde Staten en voor
zoverre het kapitaalsuitgaven betrof hoger dan ƒ.100.000,- moes-fënGedeputeerde Staten
vooraf het fiat hebben van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën.
Vervolgens kwam op 12 juni 1 957 een nieuwe circulaire waarbij financiering met kort
geld alleen nog werd toegelaten voor investeringen die betrekking hadden op werken die
reeds onderhanden waren en niet meer konden worden stopgezet. Elke nieuwe financiering
werd afhankelijk gesteld van het hebben van vast geld, dus vaste leningen. En indien
men kwam te staan voor urgente werken, voor de investering voor woningbouw, voor scho
lenbouw of anderszins, dan moest men bij de Minister van Volkshuisvesting voor woning
bouw, bij de Minister van O.K.en W. voor scholenbouw en bij de Minister van Binnenlandse
Zaken voor andere aangelegenheden komen bellen en dan zou men proberen om lang geld te
fourneren. De verklaring van "geen bezwaar" was toen vervallendie was niet meer nodig,
men kon toch geen werk beginnen zonder dat men de financien had en geen enkele gemeen
te was in staat op de vrije markt deze financien te verkrijgen.
Van die tijd. dateert de inschakeling van de Bank voor Nederlandse -Gemeenten. De leden
zullen zich herinneren dat de Bank voor Nederlandse Gemeenten op verschillende wijzen
met leningen en spaarbrieven op de kapitaalmarkt is gekomen en vele millioenen aan
kapitaal heeft kunnen aantrekken, welk geld wederom ter beschikking gesteld wordt van
de gemeenten, doch primair voor consolidatie van vlottende schuld en voor nieuwe
woningbouw.
Op 23 december 1957 kwam er wederom een circulaire van Binnenlandse Zaken en hierbij
werd het rentegamma buiten werking gesteld, 'voor zover het betrof geldleningen die
ij