5 - ningslijst ter inzage hebben gehad en hij meent tc-ch te mogen aannemen dat de deskundige van de heer Verpalen en de heer Verpalen zelf, aan wie het uitbreidingsplan is voor- gelegd en het object werd aangewezen, toen het schattingsrapport werd opgemaakt terdege op de hoogte waren van de hoegrootheid van het.object en welk object het betrof. Op grond daarvan meent spreker dat de concept-brief moet worden gehandhaafd en verzonden. De heer RATSMA merkt op dat de Wethouder de zaak van één kant bekeken heeft en zegt: "De verkoper heeft het wel geweten'. Spreker krijgt echter de indruk van niet, maar dat valt natuurlijk niet te bewijzen. De andere kant van de zaak, de vraag of de gemeente het geweten heeft, heeft de Wethouder niet aangeroerd. De vraag is: Heeft de gemeente geweten dat zij eigenares was geworden van dit stukgrond? Wie deze zaak bestudeerd heeft, kan z.i. niet anders dan tot de conclusie komen dat de gemeente het niet heeft geweten. Als men deze kwestie aan de ene kant kan betwijfelen, wat de gemeente betreft twijfelt hij er niet aan. Spreker meent dan ook dat hiermee het rechts gevoel niet helemaal is bevredigd. Hij zou eigenlijk liever op de brief van de heer Verpalen helemaal geen antwoord geven en trachten door mondeling contact tot een hogere aankoop te komen van de panden 40 en 42. Spreker meent dat dit eigenlijk de enige weg is welke voor beide partijen tot een bevredigende oplossing zou kunnen leiden. De heer LEIJS zegt dat de Wethouder gesteld heeft dat de heer Verpalen en de deskundige op de hoogte geweest zouden zijn van de hoegrootheid van het stuk. Spreker meent stellig te kunnen verklaren dat zij niet op de hoogte zijn geweest, zeer beslist niet. Dat blijkt z.i. ook uit de stukken en hij betwijfelt Ook met de heer Ratsma dat de gemeente wel op de hoogte is geweest van de grond welke zij heeft aangekocht. Het meest voelt hij dan ook voor de suggestie van de heer Ratsma, om het schrijven niet te versturen en door mondeling contact de twee woningen aan te kopen, welke men straks ook nodig heeft voor het uitbreidingsplan, en te trachten daarbij een modus te vinden voor enige compensatie, De heer HOUTMAN meent dat er nogal duisterheid rond deze zaak hangt. Toch lijkt hem de oplossing simpel. Wanneer men stelt dat vermoedelijk de gemeente niet geweten heeft dat de grond er bij behoort, dan wil hij dat aannemen. Het lijkt hem gemakkelijk het zo te stellen, want de gemeente heeft een bod gedaan op de panden 40 en 42 en de daarachter liggende grond. Als men veronderstelt dat de gemeente niet wist dat de grond haar eigendom was, dan is het bedrag dat de gemeente heeft vastgesteld voor aankoop van de panden 40 en 42 het bedrag voor de panden plus de grond. Als de heer Verpalen dus voor de panden 40 en 42 het bedrag krijgt dat destijds is geboden, dan is hij volledig gecontenteerd. Daar behoort de grond bij en men behoeft er niet meer over te discuB&ëren of men al dan niet geweten heeft of bij de vorige aankoop deze grond behoorde. Wanneer men stelt dat de gemeente het wel wist, dan zou men bij aankoop van de panden 40 en 42 tot een lager bedrag moeten komen dan in het verleden is geboden, omdat de grond welke er achter ligt eigendom van de gemeente was. Als men dus een accoord maakt -met de heer Verpalen tot aankoop van de panden 40 en 42 voor het bedrag dat destijds door de gemeente is' voorgesteld, dan is men er. De heer NIJPELS zou in antwoord op de opmerking van de heer Houtman willen zeg gen dat hij het zeer onbillijk vindt te zeggen: "Verkoop de panden heden ten dage voor dezelfde prijs ah 5 jaar geleden is geboden".. Als men nu een huis koopt, betaalt men meer dan 5 jaar geleden en dat zal met grond ook wel zo zijn. Daar zit een zekere speculatie in. Spreker zou het dan ook onbillijk vinden nu de prijs te geven van 5 jaar geleden; deze prijs ligt hoger, minstens 20%. De heer DE MOOR zou er op willen wijzen het wel wat vreemd te vinden dat de Wet houder in eerste instantie stelt dat de heer Verpalen eerst na 5 jaar tot de gestelde conclusie is gekomen. Spreker zou daarop kunnen mededelen dat deze zaak reeds 5 jaar geleden inde Commissie voor openbare werken is geweest. Eerst heeft de heer Verpalen getracht om in de Commissie zijn recht te verkrijgen en ten einde raad heeft hij zich nu tot de Raad gewend, teneinde in zijn recht te worden hersteld. "Men weet allemaal", zegt spreker, "dat enkele jaren op dit terrein een petates-frites-kraam heeft gestaan en dat niemand wist van wie de grond was, noch de huurder van de panden daarvoor, noch de gemeente. De gemeente wist pas verleden jaar dat de grond van haar was". Toen is men pas over gegaan tot huurverandering van de betrokken huurder, als hij hem zo noemen mag, van de patates-f rit es-kraam. En nu krijgt men een brief voorgelegd waarin tot uiting komt dat Verpalen ongelijk heeft, zonder dat een lid van de Raad precies weet waar het om gaat. De sectie nummers enz. en het nummer van het kadaster zijn alleen bij gemeente werken bekend. Men behoeft niet verder te kijken. Als later een misverstand blijkt en de eigenaar - niet weet wat hij verkocht heeft, dan kan men dat bij gemeentewerken nazien, Maar dat weten de leden van de Raad niet. En zij moeten nu een besluit nemen en een brief uitsturen terwijl zij niet weten hoe de vork aan de steel zit. Spreker heeft er de heer Verpalen niet naar gevraagd, ofschoon hij hem toevallig is tegengekomen, maar hij had wel gedacht dat er een ander, een middenstander zou zijn die voor de bélangen van de middenstand zou opkomen. Dat is betrekkelijk gebeurd, maar niet voldoende vol gens hem. Door de heer Leijs is een suggestie, een middel aan de hand gedaan, maar wie geeft de garantie dat die suggestie tot werkelijkheid komt? Dat weet men niet. Spreker kan er verder niet veel van zeggen, omdat hij er verder niet veel van weet.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1959 | | pagina 142