-27-
De heer BROEKMANS vraagt het woord, doch de VOORZITTER meent dat dit in derde
instantie is en dat het gewenst is de beraadslagingen te beëindigen.
De heer BROEKMANS doet dan een beroep op artikel 28 van het reglement van orde,
waarin staat dat deze bepaling niet van toepassing is op de leden die een voorstel
hebben ingediend. Zij voeren het woord zo dikwijls dit ter verdediging van een voor
stel nodig is.
De heer DE MOOR merkt op nog niets te hebben gezegd» Hij zou er wel een einde
aan willen maken door het volgende voorstel te doen:"Het college van Burgemeester en
Wethouders" - het klinkt als een motie, maar dat bedoelt hij niet - "gehoord de be
sprekingen en de wensen die in de Raad tot uiting zijn gekomen, zal in de volgende
Raadsvergadering met een voorstel komen om de subsidie van het Sportpark met 5000,
te verhogen".
Als de Raad daarmee akkoord gaat, is in principe besloten tot verhoging van de
subsidie met 5000,--. Men behoeft zodoende niet twee maal met een voorstel tot sub
si die verhoging te komen. Er is voldoende tot uiting gebracht dat de mensen die er
werkzaam zijn noodzakelijk zijn. Daarom zou spreker willen zeggen tot Burgemeester en
Wethouders:"Strijkt over Uw hart, komt met een voorstel en laat de zaak goed lopen".
De VOORZITTER zou een dergelijk concreet gesteld voorstel willen ontraden. Hij
had liever vanwege de Stichting een behoorlijk gemotiveerd verzoek gezien. Vanneer
men daarover gaat praten, weet men waarover men praat. Wanneer men een voorop-el maakt
moet men volledig voor den dag komen. Hij zou willen voorstellen dat de verzamelde ge-
gevens aan Burgemeester en Wethouders worden verstrekt, waardoor het college zich kan
beraden welk voorstel aan de Raad zal worden gedaan.
De heer BROEKMANS meent dat er nog een misvatting in de verschillende data zit^
en dat zou hij even willen recht zetten. De Raad van Beheer is niet het minst nalatig
geweest. Op 22 november en op 9 december zij'n de eerste commissievergaderingen belegd
en óp 9 december maakte daar deel van uit de heer Noorman, die zo juist verklaarde
hiervan nog niets te hebben gehoord. Nadien is door de commissie G.S.W. in uitzicht
gesteld aan hem persoonlijk, dat de mogelijkheid aanwezig kon zijn dat het door zou
blijven lopen. Dat was na de commissievergadering van 9 december. Eind december is
een algemene vergadering gehouden van de Raad van Beheer en daarin heeft men met alge
mene stemmen besloten'de subsidieverhoging aan te Vragen. Op 6 januari is dit verzoek
naar Burgemeester en Wethouders gegaan en op 2 februari heeft de Wethouder tegen hem
gezegd o.a. dat het feit dat de G.S.W.-arbeiders als volwaardig werden beschouwd voor
de G.S.W.-commissie een bezwaar was, dat ze als zodanig werkzaam zouden blijven. Op
dat ogenblik speelde altijd nog de mogelijkheid dat de G.S.f.-commissie het verzoek
zou inwilligen, hetgeen op grond van het schrijven van de Raad van Beheer uiteinde
lijk .niet is geschied.
Intussen had'de Raad van Beheer zich gewend tot de directeur van gemeentewerken
met het verzoek een rapport op te maken. Toen het verzoek kwam van de Wethouder om
een onderhoud te hebben is het zo gelopen dat de Wethouder mededeelde dat de kwestie
van de G.S.W. nog speelde. Tussen 2 en 22 februari heeft spreker nog bij de Wethouder
geïnformeerd en gevraagd hoe het zat. Toen hem werd medegedeeld dat er een subsidie
verhoging zou komen van 1000,meende spreker dat dit voorstel in deze vergadering
aan de orde zou komen. Hij had het rapport aan de Wethouder overhandigd en intussen
was de enquête ingediend. Spreker had graag een vergadering gehad op donderdag na car
naval, omdat de kwestie dringend moest worden besproken, hoewel het antwoord nog niet
"binnen was. Gisterenavond is de vergadering van de Raad van Beheer gehouden en kwam
men tot de conclusie dat er geen andere weg was dan die thans is bewandeld. Spreker
ziet ook geen andere weg.
Met betrekking tot hetgeen de heer Noorman gezegd heeft Merkt spreker op dat de
heer Noorman in de vergadering van gisterenavond niet aanwezig was. Wat betreft de
■aantijging van de Wethouder, uit de andere stemmen die hierover zijn opgegaan heeft
men voldoende kunnen horen dat men deze aantijging van de Wethouder kan beschouwen
als een klap in diens eigen gezicht.
De heer ASSETBERGS vindt wel iets aantrekkelijks in het voorstel van de heer
Broos. In de eerste plaats is bezuiniging gewenst en van de andere kant heeft men dan
een behoorlijke periode om de zaak te bestuderen. Hij zegt dat de 3000,voor ver
betering van een terrein niet strikt noodzakelijk zijn en dit nog een jaar kan worden'
uitgesteld. Wanneer het mogelijk'is deze bestemming te wijzigen, dan behoeft niet eens
de begroting gewijzigd te worden en komt men ook niet in conflict met Gedeputeerde
Staten,
De VOORZITTER merkt op dat men'alleen moet kunnen beoordelen of men kan wachten
met het opknappen van het terrein. Door de heer Broos wordt dit verkondigd, maar als
het Stichtingsbestuur van mening is dat verbetering.urgent is en niet kan wachten,
dan kan daarover thans hier niet geoordeeld worden.
De heer ASSELBERGS begrijpt niet waar de heer Broos dan die wetenschap van heeft.
De heer BROOS deelt mee zijn oor te luisteren te hebber gelegd bij de opzichter