-15- om zou spreker dit ten zeerste willen toejuichen. De heer BROOS wil in de eerste plaats zijn genoegen uitspreken over het feit dat van de kant van de geachte sprekers voldoening is uitgesproken over het feit dat Bur gemeester en Wethouders met een dergelijk voorstel zijn gekomen. Ofschoon de kwestie in de Commissie van financiën is geweest, is zij voor het grootste deel tot de socia le sector terug te brengen en daarom is hij blij in de gelegenheid te zijn iets dieper op deze .materie in te gaan. "Wij moeten", zegt spreker, "er toch wel ernstig rekening mede houden dat jaar lijks tienduizenden jonge arbeiders bij het beëindigen van de leerplichtige leeftijd geen enkele verdere vorming meer ontvangen. Men treft ze aan in de inaustriëla sector, in de bouwnijverheid, magazijnen, transportwezen en als loopjongens in winkels en kan toren, Zij zijn eigenlijk alleen maar bestemd om het leger van de ongeschoolden en van de probleemgezinnen in de toekomst te vergroten. Want daar komt het in wezen toch op neer". Deze groep nu, die bij de voortschrijdende industrialisatie en ontwikkeling van ons gewest en van deze stad vooral een sterke uitbreiding zal ondergaan,verdient daarom alle zorg en aandacht van de Raad en van het college. Het kan niet betwijfeld worden dat deze jonge arbeiders op de leeftijd waarop zij momenteel het op volwassen ingestelde bedrijfsleven ingaan nog geenszins in geestelijk en lichamelijk opzicht zo gevormd zijn dak zij de nieuwe levenssituatie zonder schade voor de uitgroei tot gees telijke zelfstandigheid ook aankunnen. Deze nieuwe levenssituatie is niet beperkt tot het arbeidersleven alleen, maar als gevolg van de intrede daarin presenteert zij zich ook in alle levensmilieus van de jeugdigen zelf. De sfeer - de heer de Jaeger doelde daarop - door gesprekken en voorheelden van volwassenen en ook van leeftijdgenoten is meestal van een dergelijk gehalte, dat zij funest inwerkt op de geestelijke ontwikke ling van de onvolwassen mens. Het is daarom dat men aangepast levensonderricht van de ze jonge arbeiders, die geen verder onderricht genoten hebben na.de lagere school, een kwestie van levensbelang acht. Op de allereerste plaats- is hun persoonlijk levensgeluk hiermede gediend, maar daarboven vooral ook hun toekomstig gezin, waarin zij toch goede vaders en echtgenoten moeten zijn en waardige deelgenoten van de totale gemeenschap. Het welzijn van de ge meenschap in haar brede betekenis dus. Spreker wil er op wijzen dat het welslagen van de industriële» ontwikkeling, ook voor dit gewest, behalve technische vaardigheid juist algemeen menselijke kwaliteiten behoeft. Spreker denkt hierbij aan het dragen van verantwoordelijkheid, eerbied voor het gezag, respect voor de medemens, het kannen samenwerken met anderen, eerbi.ed voor het mijn en dijn en gaat zo maar voort. Deze levensschool dus, waarvan men er een '20-tal kent in deze provincie met een totaal van 2000 leerlingen, wil zijn een sociaal, paedagcgisch instituut, door middel waarvan zijn vorming moet geschieden als vormgeving van wat hij in zijn jonge leven ontmoet, dus in zijn nieuwe levenssituatie waarin hij is geplaatst. Zij wil dus de weerbaarheid van deze jeugdige arbeiders in geestelijk, affectief en lichamelijk op zicht verhogen en richt zich daarbij op de jongens van 14 tot 17 jaar,die na het ver laten der lagere school geen verdere scholing of'vorming meer genieten. De vormingsstof zou men als volgt kunnen indelen: a. principiële inleiding in de nieuwe levenssituatie; b,vorming van het oordeel aan de hand van actualiteiten; c, prac- tische handvaardigheid; d. culturele vorming en _e, lichamelijke vorming. Deze levensschool heeft een programma van 2 jaar en per week wordt naar 8 uur gedeeltelijk dagonderricht gestreefd. Om de continuïteit van de vorming te waarborgen, werkt de levensschool het -gehele jaar door, met dien verstande, dat gedurende, de zomer maanden bepaalde programma-onderdelen, bij voorbeeld lichamelijke en culturele vorming, meer op de voorgrond treden, De levensschool gaat er van uit dat zij een hulpinstituut is bij de 'opvoeding door de ouders. Vandaar ook dat er een innig en stevig contact wordt gelegd met de ouders en daarnaast met het bedrijf waar de jonge man werkzaam is. Uiteraard is de medewerking van het bedrijfsleven onmisbaar, omdat dus per week 1 dag vrijaf zal moeten worden gegeven met behoud van loon. Een door het stichtingsbestuur ingesteld onderzoek naar het aantal en de werksituatie vm in aanmerking komende jon gens voor deze school heeft voor onze stad alleen het cijfer aangewezen van 398 jon gens. Het minimum aantal jongens voor de start is door het rijk gesteld op 15, maar men hoopt op 1 september 1958 te kunnen starten met 3 klassen van elk 15 leerlingen, of in totaal 45 leerlingen, welk getal geleidelijk wordt opgevoerd tot 225 jongens, om dat aangenomen moet worden dat niet alle ouders en ook niet alle jongens bereid zul len zijn aan de'Levensschool deel te nemen. Wat de subsidie betreft, de situatie is zo dat per 1 januari 1955 een subsidiëring is gekomen voor deze vormingsinstituten met een percentage van 40% in de exploitatie kosten door het rijk. Gestreefd wordt naar een subsidie van 20% van de provincie en 20% van de gemeente. Dit betekent dus dat de stichting 20% voor haar rekening moet ne- en dit betekent 5600,voor het schooljaar' '58/'59,plus de rente van het te lenen kapitaal groot 10,000,De Provinciale Staten zijn echter nog niet zo ver dat zij 20% verstrekken, zij geven slechts 10%. In 1955 werd op een verzoek van de Dio-

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1958 | | pagina 83