neer hij hierbij opmerkt dat het noodzakelijk is dat dit eerste bewijs door meerdere
zal moeten worden gevolgd, dan tast dit niet de oprechte en grote dank aan voor dit
eerste bewijs, maar is dit slechts het constateren van een droog feit, waarover hij
dadelijk een enkel woord meer wil zeggen.
Wanneer hij zo juist gesproken heeft van een snel doorbrekende visie op de ge
wenste industriële ontwikkeling van ons land en over de emancipatie van het Brabantse
land, dan moet men zich realiseren dat beide verschijnselen in niet geringe mate ten
gunste zijn beïnvloed door een provinciaal bestuur met aan het hoofd de eminente Com
missaris der Koningin, Professor de Quay. Waar deze Commissaris der Koningin naar
zijn mening zeer beslist het gezegde:"'t Is toch allemaal voor boven de Moerdijk"
voor de gehele provincie afzwakte, evenzo meent spreker met recht te mogen stellen dat
hij in het Brabantse zelf, voor zover dat in zijn vermogen lag, het evenzo vaak ge
hoorde gezegde:"Brabant houdt op bij Breda" evenzeer afzwakte. Het bewijs daarvoor
ziet hij mede gelegen aan de grote steun en de inderdaad welhaast vaderlijk te noemen
belangstelling welke Professor de Quay en zijn medewerkers aan de voorbereiding en de
totstandkoming van het thans ter tafel liggende voorstel hebben gegeven en aan de pro
vinciale subsidie welke wordt verleend,
Spreker stelt er prijs op - ook al zijn er wel eens verschillen van mening, maar
"du choc des opinions jaillit la vérité" - aan deze grote en oprechte dank voor dit
alles uiting te geven, "Maar", laat spreker er op volgen, "men krijgt niets zonder er
zelf voor te werken. Dat is doodgewoon een feit, ofschoon het toch wel eens niet dui
delijk lijkt. Laten we daar nu echter niet verder op ingaan. Peit is dat er hier in
Bergen op Zoom ook in dit laatste stadium zeer hard is gewerkt". Spreker wil daar
over niet uitwijden, slechts herinneren aan een drietal markante feiten: Het gevecht
om in plaats van een keersluis een schutsluis van voldoende breedte te verkrijgen, en
hij wil hier, zonder wie ook te kort te willen doen, de naam van Ir. Bollen noemen.
Vervolgens het verwerven van de medewerking van de heren Witteveen en Bos en tenslot
te het genomen besluit het1 aanvankelijke plan van de haven op de slikken niet te accep
teren. Dit laatste besluit is een zeer moedig besluit geweest, dat, het is hem bekend,
door zeer invloedrijke zijde om zeer dringende en plausibele redenen werd ontraden.
Spreker vindt echter in het feit dat dit besluit uiteindelijk een volledig succesvol
besluit is geweest, dat tegen minder kosten een minstens dubbel zoveel waard zijnde
haven oplevert, een bewijs temeer van de grote waarde van zelfwerkzaamheid.
Spreker brengt gaarne hulde aan de Voorzitter voor zijn persoonlijk beleid. Hij
brengt hulde aan alle personen en diensten van de gemeente die hebben bijgedragen tot
dit voorstel, dat zeer snel voor elkaar kwam.
Tenslotte wil spreker in dit vreugdevolle dankwoord nogmaals de heren Witteveen
en Bos van zijn grote waardering blijk geven.
Gaarne wil spreker dan nog enkele opmerkingen maken, respectievelijk vragen stel
len, waarbij hij voorop stelt niet dan in een uitzondering op details in te gaan.
"Wij hebben", zegt hij, "het volste vertrouwen in de deskundigheid waarmede dit
plan is opgesteld en zal worden uitgevoerd. Het heeft trouwens al te lang geduurd om
nu nog over details te spreken'.'
Allereerst echter de financiering. De gemeente zal ter financiering van het plan
dienen te zorgen voor een bedrag van 9.000.000, Het lijkt hem niet zonder meer
zeker dat de gemeente dit bedrag verwerft, nog minder dat, vooral de eerste jaren van
het bestaan van de haven, de gemeente de grote last welke op een dergelijk kapitaal
drukt zonder bijzondere steun kan dragen. Hij heeft reeds gezegd dat de subsidie welke
het Rijk aan deze haven spendeert een eerste bewijs zou zijn voor deze streek van een
gelukkige zienswijze, maar dat het noodzakelijk zal zijn dat dit eerste bewijs door
meerdere zal moeten worden gevolgd. Dit zal dus, veronderstelt hij, moeten geschieden
door het verlenen van hulp bij de financiering en door het vaststellen van een zodanig
hogere subjectieve uitkering dat daardoor de zwaardere lasten worden gedekt. Misschien,
veronderstelt hijis dienaangaande reeds iets bekend. Spreker zou het college willen
vragen, zo mogelijk hierop een zienswijze te geven,
"Verder moeten wij ons realiseren", zegt spreker, "dat dit havenplan, hoe belang-
rijk op zich dan ook, tenslotte niet af is". Het is zijns inziens pas af als er verbin
dingen zijn met de Wester-Schelde en met het Brabantse kanalensysteem. Hij wil hiermede
niet zeggen dat hij nu al weer ontevreden is, maar hij bedoelt meer te zeggen:"Men moet
de vruchten plukken als zij rijp zijn". Misschien, veronderstelt hij,- wil de Voorzit
ter op dit naar zijn mening toch allerbelangrijkste facet wat nader ingaan. Kortom,
om het maar eens huis-, tuin- en keukenachtig- te zeggen, het Rijk is nog niet van ons
af.
Een tweede zaak waarover hij nog gaarne iets wil zeggen, is de omstandigheid dat
de haven is geprojecteerd-op gebied van de gemeente Halsteren en dat derhalve de mede
werking van de gemeente Halsteren noodzakelijk is ter realisering van de haven. Hij ge
looft niet dat het nog enig betoog behoeft dat deze haven een op zijn minst West-Bra
bants belang is. Dat het derhalve voor Halsteren en voor de Halsterse bevolking van
groot belang is dat zij er komt. Het gaat om de mogelijkheid voor de eigen bevolking