sprekenvan de noodzaak - om bij verhoging van de belasting de prijzen evenredig te verhogen, dit terugvalt op hun eigen hoofd. Bij een andere redenering, namelijk dat de bioscoophouder de belasting betaalt uit eigen inkomsten, uit de bruto inkomsten, dan zou men op grond van deze pedenering ook tot dezelfde conclusie komen. Wanneer men begint met te Stellen det men een bepaalde belasting niet uit de exploitatie dragen' man, dan is naar zijn mening het verzoek en de eis ven de overheid i.e. de gemeenue om dit aan te tonen volkomen redelijk en juist. Men kan niet zeggen:"Men doet dat anders ook niet". Het is niet de gemeente die pit element in het debat gebraoht heeft en tot de kern van haar redene ring merkt, het zijn de bioscoophouders zelf die op grond van hun ex ploits tiemoeilijkheden bij het gemeentebestuur aankomen om verlaging. _anneer dan van de zijde van de gemeente gevraagd wordt:"Als dat inder- daad zo is, toont ons dat den aan", dan voelt spreker aan dat in kleine plaatsen als Bergen op Zoom het etaleren van alle bijzonderheden van de exploitatiepositie niet een bepaald aantrekkelijke en aanbevelenswaar dige methode is. Daarom verheugt het hem dat Burgemeester en Wethouders ^ijn ingegaan op de wenk van de Commissie en gezegd hebben:"Als jullie Wilt aantonen dat de exploitatiepositie uitgangspunt is van het verzoek en de moeilijkheden, laat dan onzerzijds een onderzoek instellen. Wij als Wethouders, wij els Commissie van financiën en wij als gemeenteraad, Wij zullen genoegen nemen met een vertrouwelijke mededeling van de uit komsten aan de Voorzitter van onze Raad, aan de Burgemeester persoon lijk en wij zullen ons refereren aan de mening die daarvan bij de Burge rmeester het gevolg zal zijn". Maar nu klimmen de bioscoop-exploitanten direct in hun principe-paard en det is altijd een aantrekkelijke bezig heid. Wanneer men zegt: 'Toont aan on de meest vertrouwelijke wijze" - daar legt hij de nadruk op - "det de finrnciële positie inderdaad de ^eetregelen vraagt die jullie eisen", dan zeggen zij:"Dat doen wij" uit beginsel niet". Spreker meent dat men uit beginsel in het adres deze positie niet -^ls uitgangspunt en alp motief had moeten gebruiken. Op die gronden slaat bij spreker nog altijd het vormen van zijn oordeel door^naar de eerste premisse, namelijk het feit d<~t de consument de be lasting betaalt en dat de heren bioscoophouders hebben verzuimd om dien aangaande hun doeltreffende maatregelen te nemen, zodat het dus hun ei gen schuld is. Wanneer zij daardoor in een zekere misère zijn gekomen en op grond van deze misère geholpen moeten worden, zal het een misère met een praatje moeten zijn. Alp dit praatje niet komt, dan kan hij zijn mening niet veranderen en staat hij tegenover de mening van zijn vriend Ratsmawaaruit overigens geen scheuring in de partij voort zal komen. Spreker wil verder aanknopen bij wat de heer Asselbergs gezegd heeft en waar hij het deze keer grondig mee eens is, namelijk dat de wijze waarop de vertoning en belasting van culturele films hier is ge- baseerd^niet alleen niet logisch maar volslagen onpractisch is. Lo gisch lijkt hem, wanneer de grote filmkeuring in den Haag een film in deelt in A 1men hier redeneerts A 1 films zijn culturele films, en dat de gemeente zich dus hieraan refereert. Dan kan de exploitant bij het opzetten van zijn werkprogramma zeggen: "Wanneer ik die en die film neem, dat zijn culturele films, dan weet ik bij voorbaat dat ik' 20^ be taal^'. Daarop kan hij dan zijn entree-prijzen baseren of zijn gemiddel de winst berekenen. Wanneer hij echter 2 h 3 weken nadat hij een door hem cultureel gedachte film heeft gedraaid te horen krijgt dat de film niet cpltureel is naar het oordeel van de plaatselijke commissie, dan staat hij nergens'. Spreker meent dat de organisatie van de gemeente dan" ook ip gebreke is. Hij zou dan ook sterk willen aandringen op een wijziging van de organisatie op dit punt, waardoor de bioscoophouders weten welke films zij kunnen vertonen en als cultureel beschouwen, dus tegen 20^ be lasting. Tenslotte zou hij willen verwijzen naar een bericht dat dezer dagen in de krant heeft gestaanj namelijk dat de Nederlandse filmindustrie met steun van het Departement en v-n anderen, hij meent van de Bioscoopbond, er naar zal streven om 4- Nederlandse films per jaar te' draaien. Spreker gelooft dat het op zijn plaats is van de zijde van de gemeente aan dit Streven een flinke steun te geven door het vertonen van deze films - het kunnen er maximaal maar 4 per jaar zijn - een algehele of gedeeltelijke vrijdom van belasting te geven. De gemeente behoort, wanneer de bioscoop- hpuders via of in samenwerking met de bond de productie van Nederlandse films willen stimuleren, een steentje bij te dragen en dit in het tarief van de belasting tot uitdrukking te doen komen.

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1956 | | pagina 92