-21-
belastingverlaging kan dragen. Spreker meent dat dit volgens bet col-
lege^wel het geval is, Want? wanneer het boekenonderzoek daartoe aan
leiding zou geven, zal het college voorstellen tot verlaging doen.
Daarom kan dit prae-advies zijn instemming niet hebben. Zijn meningis
dat er iets zou moeten gebeuren. Hij zal daarover niet verder in de
tails treden. Deze zaak heeft vele aspecten. Spreker vindt ze princi
pieel zo dat men deze belasting op zich zelf moet bekijken en zich
moet afvragen;Is ze redelijk of is ze niet redelijk? Daarbij doen de
tails naar zijn mening weinig ter zake. Het staat voor hem vast dat
op een of andere keer de belastingverlaging er door zal komen omdat
een percentage van 35 blijvend niet aanvaardbaar zou zijn. Hij wil
daarbij in het midden laten of het gewenst is dat deze verlaging er
ineens komt of dat ze geleidelijk tot stand moet komen. Maar met een
afwijzend advies zonder"meer kan hij zich niet verenigen.
De heer VAN DOORN zegt, dat hem bij de herhaalde bestudering van'
deze aangelegenheid telkens getroffen heeft dat er eigenlijk gerede
neerd wordt vSn tweeërlei uitgangspunt en dat als gevolg daarvan de
redeneringen zelden volledig logisch zijn. De ene premisse bij de be
oordeling van deze aangelegenheid is naar zijn mening; Wie betaalt de
vermakelijkheidsbelasting? En men zal hem moeten overtuigen en kunnen
overtuigen met argumenten dat de belasting wordt opgebracht door de
bioscoopbedrijven, maar voor zijn wijze van zien is het zo, dat de bi
oscoophouder in zekere zin in dezelfde positie verkeert als de werkge
ver die de loonbelasting inhoudt. Het is hier zo dat de consument, de
theaterbezoeker, de belasting betaalt, dat deze geïncasseerd wordt
door de bioscoophouder en door deze wordt overgedragen aan de gemeente.
In dieredenering past ook de opmerking dat, als gevolg ven deze hoge
belasting, het bioscoopbezoek geslonken is en niet bloeien wil. Dat duo
bij verlaging van die belasting' een daaruit automatisch voortvloeiend©
verlaging van de entréeprijzen zou leiden tot een drukker bezoek en dus
tot een verbetering,
men andere uitleg is dat de bioscoophouder verplicht wordt van
Zijn inkomen dat hij redelijkerwijze voor zijn theater uit entreegel
den kan maken, een belangrijk en in dit geval een onredelijk groot aan
deel aan belasting moet opbi'engen. Nu heeft spreker voor zich zelg geen
Zekerheid welke van dez© twee uitgangspunten in het spel is. Wanneer
hij de ontwikkeling van de zaak nagaat, ziet hij het zo, dat naar aan
leiding van een dwingend voorschrift van hek Departement in 1948 de be
lasting verhoogd is en .dat ook de entréeprijzen zijn verhoogd. Nu wordt
door de bioscoophouders opgemerkt;"Dat is wel waar, maar de verhoging!
van de entréegelden is niet evenredig geweest aan de verhoging van de'
belasting", Spreker zou hierop willen zeggen, dat dan de bioscoopbezoe
kers reden hebben om. de bioscoophouders voor hun menslievendheid dank-
baar te zijn. Maar hij moet er direct op laten volgen, dat dan de bios
coophouders niet logisch gehandeld hebben. Temeer daar in de bewijsvoe
ring in het dossier dat is toegezonden wordt gezegd en aangetoond door
lijsten, dat de gemiddelde entréeprijzen in gemiddelde gemeenten hoger
Zijn dan hier en dus Bergen op Zoom nog aan de lage kant ligtBovendien
wordt gezegd dat de prijzen ook véér de circulaire van 1948, dus in en
direct na de oorlog, te laag hebben gelegen. Dit is volgens spreker een~
kwestie van foutief bedrijfsbeleid. Wanneer in andere plaatsen de gemid
delde toegangsprijs een bepaald niveau kan bereiken, dan moet dat naar
Zijn mening in Bergen op Zoom ook kunnen. Trouwens, in een van de vele
brieven die aan het college en de Raad zijn gericht komt de mededeling
voor dat de tarieven door verschillende verhogingen en her-rangschik-.,
kingen van de rangen gestegen zijn met bruto 40^ en netto 30$. Spreker
Jan dit uit de aard der zaak niet nader berekenen, maar hij wil, omdat
het voorzijnbetoog er niet verder toe doet, aannemen, dat deze percen
tages juist zijn. Dan betekent het toch dat de 15'fo belastingverhoging
Zo niet geheel dan toch voor een belangrijk deel is ondervangen door
prijsstijging.
Spreker weet wel en hij wil allerminst ontkennen dat de exploitatie
kosten voor wat lonen betreft en ook filmhuren belangrijk gestegen zijn,
maar dat doet aan de logica van zijn betoog niets af, wanneer het uit
gangspunt is dat de cliënt, de bioscoopbezoeker, de persoon is die in I
Zijn entréeprijs zijn belasting betaalt en de bioscoophouder niet meer.
pen de werkgever doet, namelijk gratis belasting ontvangen voor de over-
hexd. Ban blijft zijn betoog overeind staan dat, wanneer de bioscoop-'
houder geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid - en hij zou kunnen