ill! I -12- men er niet met het bedrag komt en dat men voorschot kan krijgen, maar daartegen over staat dat, indien men voorschot krijgt, bij de volgende afrekening het voor schot wordt ingehouden, zodat het schoolbestuur dan voor de zware opgave zit voor verdere uitbreiding van de leermiddelen, hetgeen funest werkt. Spreker zou graag de reden willen weten waarom het college zich strak houdt aan de 37» waar de inspecteur spreekt van minstens 37» De heer HOUTMAN zou op de eerste plaats antwoord willen geven aan de heer Butijn die gevraagd heeft of het juist is dat het bedrag wordt vastgesteld zoals het"is gebeurd en of dit niet moet geschieden in vergelijking met andere gemeen ten. In de toelichting leest spreker dat als maatstaf genomen wordt het bedrag per leerling dat voldoende moet worden geacht voor de redelijke behoe in normale omstandigheden verkerende school."Dat is de maatstaf^, zegt ij, wan andere voorschriften bestaan er niet meer'.' Bij iedere vaststelling van e e rag der vergoeding is de heer de Jaeger, ook dit jaar, met de vraag gekomen o e mo gelijkheid niet bestaat dat het bedrag wat omhoog gaat. "U weet", zegt spreker, "dat we ieder jaar behoorlijk aan de stijgende lijn zijn en dat aan de hand van het deskundig advies van de inspecteur van het Lager Onderwijs getracht wordt he bedrag zo hoog en zo juist mogelijk vast te stellen, waardoor het mogelijk zal zijn dat de hoofden van scholen met het bedrag toekomen". Nu stelt de heer e Jaeger dat in debrief van de inspecteur staat dat minstens 37»~~ za woren gegeven. Er staat in de brief van de inspecteurs"ten minste", wat naar zijn me ning een andere betekenis heeft dan"minstens"Het is zo dat, zoals hij reeds twee jaar achtereen heeft betoogd, na vaststelling van dit bedrag en goedkeuring de hoofden van scholen in de gelegenheid zijn binnen drie maanden in beroep e gaan. Wanneer de heer de Jaeger in een bespreking met de schoolbesturen tot de conclusie gekomen is dat het bedrag over 1955 en 1956 met toereikend is en - neer men er mee toe moet komen dit ten koste gaat van het onderwijs, dan vindt spreker dit zeer ernstig en hij betreurt het ten zeerste dat deze mededeling door de hoofden van scholen wordt gegeven. Het typerende is dat, waar hij uiteraard meermalen in aanraking komt met hoofden van scholen, door hen over deze materie niet gesproken is. De hoofden van scholen die hij hierover gehoord heeft, zeggen; "Het is niet aan de royale kant, maar we kunnen er mee komen". "Het is natuurlijk prettig", zegt spreker, "om als Raad een Waal gebaar maken ten opzichte van het onderwijs, het onderwijs dat de gehele Raad na aan het hart ligt',1 maar wanneer de inspecteur in zijn advies komt tot een bedrag, 113 het hem verschrikkelijk moeilijk een greep in de lucht te maken, wanneer men meent dat het bedrag te laag is. Deze mening en deze gedachten kan men echter al leen hebben wanneer onomstotelijk vast staat dat de hoofden van scholen met het bedrag niet toe kunnen komen. Het is moeilijk een greep in de lucht te doen en een ander bedrag te gaan bepalen* Wanneer de heer de Jaeger vraagt welke overwegingen er bij Burgemeester en Wethouders toe hebben geleid met dit advies te komenden deze bedragen naar voren te "brengen9 moet spreker wel vertellen dat hier de financiële posivre van e g meente een rol in'speelt. Deze verhoging betekent een meerdere uitgave voor de gemeente van 25.000, Spreker stelt onmiddellijk voorop dat de gemeente financiële offer voor het onderwijs gaarne draagt, maar hij kan zich niet voor- stellen -dat de gemeente er toe zou overgaan het financiële offer groter te maken wanneer niet onomstotelijk vaststaat dat men met het offer van 25.000,— niet voldoende zou hebben. De heer de Jaeger is gaan duiken in statistieken. Over het algemeen is niets gevaarlijker dan te gaan duiken in statistieken die en e e 3a~ ren oud zijn. Brengt de statistiek van 1954 naa^ voren dat de verhouding van het gemiddelde bedrag in percentages uitgedrukt voor onderhoud en instandhouding en voor leermiddelen ver uit elkaar ligt, de statistiek van 1955 geeft gelukkig een ander beeld en geeft aan dat de verhouding in de groeperingen zo wat gelijk ligt, namelijk 25% zowel voor' instandhouding, onderhoud, verwarming en leermiddelen. Al met al komt het hier op neer, wat betreft de vraag van de heer Butijn, dat het een voorschrift is de maatstaf te nemen zoals hij heeft voorgelezen uit de toelichting,en wat de opmerking van de heer de Jaeger betreft gelooft hij dat de Raad goed doet zich akkoord te verklaren met het voorstel van Burgemeester en Yfethouders en met het bedrag door de inspecteur naar voren gebracht en daarbij de vrens uit te spreken dat de hoofden van scholen,wanneer nodig, van de gelegen heid gebruik'zullen maken binnen drie maanden tegen dit Raadsbesluit in hoger be roep te gaan. De VOORZITTER lijkt het beter thans de vergadering even te schorsen voor het in ontvangst nemen van de'taptoe, dan kan men na heropening met de bespreking over dit punt verder gaan. Na heropening der vergadering stelt de VOORZITTER de verdere bespreking over punt XXIV aan de orde»

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1956 | | pagina 246