IJell in sociale zin en in geestelijke zin?"? vraagt spreker. "Hoe zijn zij te ondervan gen? Wat is de methode om deze ontwikkeling tot werkelijk geluk van deze streak te leiden?" Het zijn maar enkele vragen, enorm grote en belangrijke vragen, die welis- waar niet alle door de burgerlijke besturen behoeven of mogen beantwoord worden, maar waarvan zij wel de taak hebben ze alle te stellen en zw ten dele te beantwoor den. Zij moeten in elk deel van deze streek gesteld worden en in elk deel beant woord, "Is het nu zo dwaas om te stellen", vraagt hij, "dat het dan toch wel erg ef ficient, maar ook verstandig is om de leden deze vragen gezamenlijk voor te leggen en voor zover ze de burgerlijke overheden betreffen, ook gezamenlijk te beantwoor den? Dat het zelfs anders practisch onmogelijk is?"0 "Welnu", vraagt spreker, "wat zegt het eindrapport van de oommissie? Het zegt dat er algemene belangstelling bestaat voor overleg op sociaal en economisch ge bied en het zegt dat omtrent de vorm van het overleg en de begrenzing van het ge bied waarbinnen dit overleg zou moeten plaats hebben, dat er voorshands aan een grote mate van informaliteit de voorkeur gegeven wordt, bij voorbeeld door over leg in de kring"Dit is in ieder geval positief en in ieder geval voorzichtig, "Maar", zegt hij, "het kan binnen het positieve vlak beslist niet minder positief gesteld worden en in het vlak van het voorzichtige kan. het 'beslist niet meer voor zichtig, Het is tegen de achtergrond van het rapport en de, men mag wel zeggen de-, epoque waarin onze streek verkeert, zo weinig positief dat de angst ons om het hart zou moeten slaan, zo weinig positief als het is". Wat de voorzichtigheid betreft, voorzichtigheid is een grote deugd, maar eoms maskeert zij, maskeert zij gebrek aan moed. Moed is ook een deugd. Spreker is niet zeker van de werkelijke waadde van de in het eindrapport betoonde voorzichtigheid. Hij vindt haar niet stroken met de grootsheid van het vraagstuk. Het gaat om het welzijn van de West-Brabantse bevolking in haar geheel, het economisch en het so ciaal welzijn, o<5k en dat is vanzelfsprekend om haar geestelijk welzijn. Welzijn is niet een deelbaar begrip, het omvat de gehele mens. Wanneer men zich alleen be zorgd zou maken om het economisch welzijn eh de kansen van dit welzijn alleen gron-, dig te'benutten, dan zou men eenzijdig zijn. Dan zou men zijn als een rinkelend bekken, Wanneer spreker dan nu terug komt op het eerder genoemde deel van het rapport dat hij meer negatief dan positief noemde, namelijk dat een belangrijk deel van de problemen ligt op levensbeschouwelijk terrein, dan meent hij dat men zich moet realiseren dat juist de eenzijdige bevordering van het economisch welzijn, deze problemen van levensbeschouwelijke a,ard verscherpen of oproepen en daarom moet men zich realiseren dat aan onze activiteiten gevaren voor het geluk der mensen ver bonden zijn. Gevaren echter dié voorkomen kunnen worden0 En dan laat de commissie een zeer positief geluid horen. "Gelukkig", meent spreker. Maar dit standpunt van de commissie moet naar zijn mening uitgediept worden, het moet dringend gevolgen hebben. Hij verwijst naar het rapport van de secretaris waarin hij op bladzijde 27 zegt dat de heer Oud meent dat het tot.de allereerste taak van het gemeentebe- stuur behoort de eigen activiteit van de inwoners? spreker maakt daarvan dat het tot de allereerste taak van de gezamenlijke gemeentebesturen van deze streek be hoort de eigen activiteiten van de streekgenoten! op geestelijk gebied te mobilise ren en daarnaast mogelijkheden en voorwaarden te scheppen dat de opkomende activi teiten zich ook kunnen ontplooien. "Wij moeten ons zeer ernstig afvragen", zegt hij, "of onze gemeentebesturen dit in voldoende mate doen» Subsidiëren is niet het enige wat kan gebeuren, vorm- geven, stimuleren, coördineren, aanvullen, zijn rui-: mere begrippen" De wenselijkheid van een stichting, soortgelijk aan die welke bestaat in het land van Maas en Waal en welke zich speciaal met deze facetten in nauw contact met de burgerlijke overheid bezig houdt, dient bestudeerd te worden. Dat zou vormgeving kunnen zijn» Spreker zegt reeds lang te hebben gesproken enthans tot de volgende conclusie te willen komen: De uiterlijke omstandigheden zijn voor het ontstaan van de grote economische' opbloei van onze streek zonder enige twijfel zeer gunstig. Het is onze taak en onze verantwoordelijkheid de aldus rijpende kansen te grij pen. Omdat het economisch belang van de gehele streek op het spel staat is samen-/ werking een kwestie van efficiency en naar zijn smaak dus van grote wenselijkheid. Omdat het volle welzijn, het menselijk geluk van alle streekgenoten zeer stehk samenhangt mét de ontwikkeling op economisch gebied, is samenwerking naar zijn mening noodzakelijk. Ons gewest is, zoals de heer Slootmans ergens zegt, een land van tureluur. Dat kan en dat is het ook maar het is een liefde waar we' van uitgaan. Hij gelooft dat in dat kader, omdat men van het leven houdt, niet alleen de deugd van de voorzicht

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1956 | | pagina 214