-20-
Eier is weer geen sprake van beleid in de zin zoals hij steeds heeft bepleit# Want
er is in de bioscoopbelasting toch een middel om mogelijk invloed uit te oefenen op
het soort van de in de bioscopen vertoonde films» "Waarom"vraagt hij, "wordt dat -
door het college wel beleden met betrekking tot de Nederlandse films en niet met be
trekking tot de wereldproductie aan films?". Hij vindt dit hinken op twee gedachten»
"Of", vraagt hij, "wordt door Burgemeester en Wethouders alle filmproductie buiten "de
Nederlandse van minder waarde dan de Nederlandse geacht?".
In de vorige Raadsvergadering is aan Burgemeester en 'Wethouders gevraagd te be
studeren wat er moet gebeuren met betrekking tot de, laat hij ze maar noemen, bijzon
dere films, Ie spreken van culturele films en artikel I-films werkt maar verwarrend
Zeker wat de culturele films betreft is het een door de gemeentelijke commissie ver
leend etiket. Het gaat spreker echter om de bijzondere films, om die films, die uit
een oogpunt^van bijzonder vakmanschap van hun maker, uit een oogpunt van bijzondere
strekking, inhoud of weergave, soms ver boven de gemiddelde films uitsteken. Spreker
wil er enige noemen om hiervan een voorbeeld te krijgen; "Be verboden Christus""La
trada 5 Le defpoque"; "Jeux interdits", Hear window", "Les enfants du paradis"|"Bie
letzte Brucke"; "Brood en wijn", enz# "Beze films worden in de regel niet in Bergen
op Zoom in openbare vertoning gebracht» Juist de beste niet. Waarom niet? Omdat de
vertoning ervan^voor de exploitanten vaak te riskant is. Juist om de vertoning van de
ze films mogelijk te maken, omdat het gemeentebestuur de vertoning van juist deze
films voor de ingezetenen het belangrijkst acht,daar cm moet naar zijn mening het ge
meentebestuur voor deze bijzondere films iets doen. Het moet de vertoning hiervan sti
muleren. Bat wil zeggen, het moet de vertoning ervan aantrekkelijk maken. Bit kan mid-
,e s de bioscoopbelasting. Het is toch te absurd meent spreker, dat voor Neder
landse films die om die reden al volle zalen trekken wel een laag percentage mogelijk
is en voor de door hem bedoelde films niet
Spreker wil niet zo ver gaan bepaalde voorstellen te doen maar hij is wel geneigd
voor dit soort films een percentage vast te stellen dat gelijk ligt met het percentage
dat men voor de Nederlandse films zal gaan bepalen,
^Mevrouw JUTEN-VAN AS zou in tegenstelling met de heer Broekmans adhaesie willen
1e+U'ii'l^en aan voors"kel zoals het ter tafel ligt. Zij heeft met genoegen gelezen
dat het college steun toezegt aan de Nederlandse film.
kee;y RATSMA dankt het college dat het op zijn suggestie is ingegaan om de Ne
derlandse film te zijner tijd lager te belasten dan de buitenlandse films. Wanneer
c e eer Broekmans .zegt dat dit inhoudt dat het college aan de buitenlandse films min
eer culturele waarde zou hechten dan aan de Nederlandse films, gelooft hij dit niet
e kunnen onderschrijven. Be zaak ligt anders. Be Nederlandse filmindustrie heeft het
nog met ver gebracht en men wil proberen dé productie van de Nederlandse film te sti
muleren. Ook van rijkswege wil men iets doen en hij juicht het toe dat de gemeente
daaraan wil medewerken door wanneer deze films komen daarvoor minder belasting te hef-
en» Spreker gelooft dat het onjuist is daarbij de culturele waarde van de films te
vergelijken met de buitenlandse films,
Een tweede punt dat vorige maal ter sprake is gekomen is de artikel I-films.Wan
neer werkelijk deze artikel I-films van positief' culturele waarde zouden zijn, zou hij
er me de heer Broekmans voor voelen ze minder zwaar te belasten, Maar zijn bezwaren
egen mindere belasting van de culturele films ligt hierin dat men niet de zekerheid
kan hebben dat de^films^die cultureel goedgekeurd worden ook films van culturele waar
de zijn. Baarom wilde hij als Raad wel van deze regeling af en daarom ook heeft hij
„^0ra?e ver£aderiïig gevraagd:"Kan men de artikel I-films waarmerken als culturele
illms. Uit de toelichting welke hij daarop heeft gekregen heeft hij zich laten over
tuigen dat gekeurd volgens artikel I nog geen garantie is'dat het een culturelefilm
is. Men heeft een ruim begrip omtrent de culturele waarde. Nu noemt de heer Broekmans
een aantal films op die naar zijn beoordeling'van culturele waarde zijn en vraagt
waarom men die soort films niet minder belast» Het zou beter zijn wanneer men een
methode zou kunnen aangeven en normen zou kunnen stellen waaraan een film moet vol-
doen om culturele waarde te hebben. Wanneer dat mogelijk zou zijn zou hij de sugges-:
tie beter kunnen overwegen. Spreker voelt met de heer Broekmans mee dat het gewenst
lp dat culturele films minder zwaar belast worden, maar hij ziet in dat men niet kan.
zeggen;"Artikel I-films zijn van voldoende culturele waarde". Men kan deze zaak in het
oog houden en zien hoe men in andere gemeenten tot een bepaalde oplossing komt. Maar
voorlopig wil hij zich bij het voorstel van het college neerleggen,
,^e ^Leer HOUTMAN gelooft dat de nota van Burgemeester en Wethouders niets aan dui
delijkheid te wensen overlaat. Bovendien - hij heeft ze niet bij de hand - maar bij
de stukken ligt een b rief van de Nederlandse Bioscoopbondover de eerste besprekingen,
waarbij nog enkele andere punten ter sprake zijn gebracht. In deze brief kan men le-
zen een mededeling van de directeur van de Nederlandse Bioscoopbond waarin bij ver
klaart, na nogmaals besprekingen te hebben gevoerd met de exploitanten, de geruststel-
ende zekerheid te kunnen geven dat de Bergen op Zóonse exploitanten er naar streven
het beste van het beste te brengen. Hij gelooft daarom dat men vertrouv/en moet hebben