A -14- De heer BROEKMANS heeft met Belangstelling geluisterd naar de min of meer des kundige beschouwingen die aan dit onderwerp zijn gewijd. Hij is helemaal niet des kundig wat deze materie betreft. Wat hem wel getroffen heeft is het harde huidje waar de Wethouder het over heeft, maar van deskundige zijde heeft hij zich iaten wijs maken dat, als het harde huidje er af is, het vlees wel aan gewicht verliest en het vlees zelfs minder appeteitelijk wordt, zodat het voor de consument niet aan trakkelijk wordt. Daarom zou, als van verlaging gesproken moet worden, dit niet al leen moeten gelden voor paarden, maar zeker ook nodig zijn voor runderen en varkens De heer LEUS zou met de laatste spreker willen beginnen. Hij heeft voor zich het rapport van de heer Ferguson en hij zou zich aan dit rapport willen houden.Al le goede bedoelingen niet te na gesproken, gelooft hij zeker dat men van bepaalde zijde zal stellen, dat het vlees minder wordt en dat, als het huidje verdwenen is, het vlees weer aan gewicht zal verliezen. In het rapport Ferguson wordt echter na drukkelijk gesteld dat de kwaliteit van het vlees veel beter is en bovendien dat het harde huidje dat gevormd wordt gestand blijft wanneer het vlees van de vries- ruimte naar de verkoopruimte gaat. Als het 3 S, 4 dagen in de winkel blijft hangen vreet men natuurlijk niet wat er gebeurt en als het daarbij in de zon komt te hangen zal het nog wel anders zijn. Maar spreker heeft er met de heer Ferguson en met de directeur over gesproken en zij staan er voor borg dat,wanneer de koeling op deze wijze heeft plaats gehad, het vocht er niet meer uit kan, wat vroeger wel kon en dat het gewicht het gewicht blijft. Ook heeft men hem verzekerd dat de kwaliteit van het vlees door de tunnelkoeling verbeterd wordt, ook de kleur, zodat het beter verkoopbaar zal zijn dan bij de tegenwoordige koeling. Daarom meent hij dat men het moet toejuichen dat overgegaan wordt tot moderne koeling» Naar aanleiding van de opmerking van de heer dë Jaeger meent spreker nogmaals te moeten stellen dat de nieuwe tarieven zeker geen verhoging van kosten behoeven te betekenen. Wanneer de heer de Jaeger spreekt van tarieven van 5 - 6 en 7 cent, dat hem dat beter voorkomt dan de tarieven van 6 - J en 8 cent, dan zou spreker willen op merken .dat men tot het voorgestelde.tarief is gekomen omdat men grote investeringen doet en men daartegenover daden wil stellen. Wanneer men van andere slachthuizen verhoging van het K.G,-tarief heeft ge vraagd en niet tot investering is overgegaan, dan is het mogelijk dat Gedeputeerde Staten en de Kroon gezegd hebben dat waar geen nieuwe uitbreiding heeft plaats ge had en geen kapitaalswerken zijn geschied er bezwaren tegen de verhoging bestaan, maar wanneer men wel heeft geïnvesteerd komt de zaak anders te liggen. Het voorstel van de heer de Jaeger vindt geen steun. Met aantekening dat de heer de Jaeger geacht wal worden te hebben tegengestemd wordt daarna zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemees ter en Wethouders besloten, XXIII.VOORSTEL TOT a. HET AANLEGGEN VAN ENIGE KINDERSPEELPLAATSEN5 13HET VERLENEN VAN EEN "KREDIET VAN 45.220,-'- TER BESTRIJDING VAN DE DAAR- AAN VERBONDEN KOSTEN Dossier~nr7"~287 b) Verzameling 1956, nr, 105), De heer SCHEPPINK juicht het toe dat er kinderspeelplaatsen komen'. Hij zou slechts eSn vraag willen - stellen. Er staat dat de verharding geschiedt met asfalt-, beton. "Is dat d.ezelfde verharding als in de Plataanstraat is aangebracht", vraagt hij, "of is het iets anders?". In de Plataanstraat is het naar zijn mening een fias co geworden# Het zijn allemaal stukken, gaten en kuilen, Als het een andere soort verharding is. dan kan hij er zich mee verenigen. De heer RATSMA kan zich ook met het voorstel verenigen. Hij gelooft dat het in alle opzichten is toe te juichen dat de gemeente enkele kinderspeelplaatsen gaat maken. Wat het beheer en toezicht betreft zegt het college dat het een buurt vereniging een minder gelukkige oplossing acht. Persoonlijk is spreker van mening dat een buurtvereniging erg geschikt zou zijn om een speelplaats te beheren. Dan worden de bewoners van de buurt betrokken bij het werk, dat geeft een zekere band en de buurtvereniging krijgt verantwoordelijkheid te dragen. Hij heeft al meer ge zegd dat hij zoveel mogelijk de bewoners van de stad in allerlei werk voor de ge meente zou willen betrekken. Hij weet wel dat,er niet overal buurtverenigingen zijn, maar hij dacht dat hét een stimulance zou 'kunnen zijn om tot stichting van buurtverenigingen te komen. Het college wijst bij voorbaat af dat een buurtvereni- ging een speelplaats zou beheren. Spreker zou het echter een gelukkiger oplossing achten dan deze methode. Het college heeft de geestelijkheid van de stad het werk in handen gegeven. Als hij goed begrijpt zullen zij ook de wijkcomités aanwijzen. Spreker vindt het een minder gelukkige en een weinig democratische oplossing. Het

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1956 | | pagina 159