-2Ö-
dat een gemeente gekort zou worden in zijn subjectieve uitkering van het
Rijk wanneer niet tot verhoging van o.a, de vermakelijkheidsbelasting op
filmvoorstellingen zou worden overgegaan. Het lijkt mij vanzelfsprekend
dat aan een dergelijk vriendelijk verzoek overal gevolg is gegeven. De
bedoeling zat hier vanzelfsprekend voor om de vermakelijkheidsbelasting
een rijker vloeiende bron ven inkomsten voor de gemeente te doen zijn,
Sprekende over de circulaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
zou ik gaarne de volgende punten willen aanhalen. Uit het rondschrijven
van 17 januari 1948 ®ordt o.a. het volgende punt van belang geacht en
wel ds de verhoging van de opbrengst der vermekelijkheidsbelasting welke
bij Het volgen van de aanbevolen tarieven zou ontstaan sou geheel ten ba
te van de algemene inkomsten der gemeenten komen en met name niet in aan
merking 7/orden genomen bij het bepalen der bijzondere uitkering. De circu
laire gaat dan verder; met - betrekking tot het vorenstaande is het van be
lang' te wijzen op artikel 6 van de wet van 15 juli 1948, betreffende nood
voorziening gemeente-financiën, krachtens welk artikel de uitkeringen
uit het gemeentefonds over de jaren 1949 en 1950 werden verminderd indien
de plaatselijke belastingen minder zouden opbrengen dan volgens een bij
algemene maatregel van bestuur vastgestelde standaard. In deze standaard
was de vermakelijkheidsbelasting opgenomen. Nu noemt de circulaire dit
niet een dwingend voorschrift om de vermakelijkheidsbelasting tot een be
paald percentage te verhogen. Want,wordt dan gezegd, de gemeente kan zich
immers de vermindering laten welgevallen of andere belastingen opvoeren.
Nu is het merkwaardig, dat nimmer uitvoering is gegeven aan bedoeld arti
kel 6 en dat dit artikel gerekend met de dag van zijn inwerkingtreding is
ingetrokken. Nadat in de circulaire er nog op wordt gewezen, dat in feite
de gemeenten niet gedwongen Y/aren de vermakelijkheidsbelasting te verho
gen of deze belasting op bepaalde tarieven vast te leggen, komt zij wel
tot de constatering, dat het standpunt van de regering, zoals dit bleek
uit beide circulaires, alsmede: het genoemde artikel. 6, zolang dit niet,,
was ingetrokken, een stimulans zijn geweest voor de gemeenten om de vermn
kelijkheidsbelasting op" filmvoorstellingen te verhogen en in sommige ge
vallen nog van invloed zijn op de houding welke de gemeenten ten aanzien
van deze belasting bij het uitgaan van de circulaire nog innamen.
Een en ander is voor de regering aanleiding geweest om, nadat terza
ke overleg had plaats gevonden met de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten en met de Nederlandse Bioscoopbond, een onderzoek te doen instellen
door de accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken naai
de rentabiliteit van hetbioscoopbedrijf in Nederland, teneinde aan de,
hand daarvan te kunnen nagaan of in het bioscoopbedrijf toen nog gelijk
dit in 1947 het geval was, abnormale winsten werden gemaakt. In 62 repre
sentatieve theaters verd een onderzoek ingesteld en dat leidde tot de vol
gende conclusies: 1_e. de tarieven zijn sinds 1947 verhoogd; 2e. de bezet
ting is in sterkere mate gedaald; 5e, sedert 1947 heeft een Helingrijke
kostenstijging plaats gehad. En als slotconclusie geldt dan, dat de rege
ring van oordeel is, d~t de overwegingen welke in 1947 en 1948 hebben ge
leid tot het gemaakte" onderscheid in belasting, thans niet meer gelden,"
Mijnheer de Voorzitter, ik wil dan deze conclusies eens van. toepas
sing brengen op de toestand in Bergen op Zoom, Ik geloof te kunnen stel
len, dat deze conclusies onverminderd van toepassing zijn. Door niets kan
worden aangetoond, dat de toestand in Bergen op Zoom belangrijk afwijkt
van het landelijk gemiddelde. En daarom acht ik het uitermate overdreven
een boekonderzoek als voorwaarde te stellen; ook al omdat, in tegenstel
ling tot de grootste meerderheid in andere plaatsen, er bepaalde cijfers
door de accountants van beide bedrijven zijn geproduceerd, welke in ve
lerlei opzicht de zo even vermelde conclusies staven. Want is met name
het prijsverloop in Bergen op Zoom belangrijk afwijkend van dat van de
meeste plaatsen in het land waar bioscopen zijn gevestigd? Er is reeds
meerdere malen betoogd dat de vermakelijkheidsbelasting een belasting is
die door de bezoeker wordt betaald. In dit verband is o.m. betoogd, dat
het wenselijk zou zijn wanneer bij een verlaging van de vermakelijkheids
belasting de tarieven zouden worden verlaagd. Ook ik zou dit niet anders
dan kunnen toejuichen, alhoewel gesteld moet worden dat dit nadelig voor
de gemeente zou zijn; maar ik ben van mening dat dit een zaak is die de
exploitanten raakt. De gemeente dient hier zeker niet prijsregelend op
te treden, En als de prijzen hetzelfde zouden blijven bij een eventuele
verlaging, dan is het aan de bezoeker om uit te maken, zij het dan ook
dat hij minder belasting betaalt en in feite de grondprijs is verhoogd,
of hij dit wilbetalen of niet, In dit verband is het wel interessant dat