-2-
dasrop het antwoord van Burgemeester en Wethouders gekomen is. Toen
was er nog tijd voor de besprekingen in tweede instantie. Dat was
gisteren niet het geval en spreker heeft dat tooh wel gevoeld als
een voordeel, dat men even tijd heeft om zich rustig te bezinnen op
het vele dat naar voren is gebracht. Hij weet niet of het wenselijk
of mogelijk zou zijn deze gang van zaken te continueren in de toe
komst, dat men zich op de eerste avond beperkt tot de algemene be
schouwingen in eerste instantie en het antwoord van Burgemeester en
Wethouders. Hu weet spreker wel dat hij daarmede de bestuurstafel de
moeilijkheden laat en het voor de leden het eenvoudigst maakt.
De VOORZITTER merkt op dat het in de Kamer juist andersom ge
beurt,
De heer ASSELBERGS hoopt toch dat de Voorzitter met deze alge
mene opmerking rekening wil houden en er verder zijn gedachten over
zal willen laten gaan. Hij hoopt vervolgens dat de Voorzitter hem
ten goede zal willen houden dat hij, alvorens in te gaan op diens
zeer gewaardeerde reactie op de gedachten die hij ontwikkeld heeft
inzake het vraagstuk van samenwerking met andere gemeenten in West-
Brabant en ook nader in te gaan op enkele andere door de Wethouder
geformuleerde antwoorden, eerst ingaat op de meer algemene politieke
beschouwingen welke met name de heer Ratsma heeft gehouden. De heer
Ratsma is begonnen met te memoreren dat Bergen op Zoom tien jaar be
vrijd is van de Duitse tyrannie en dat het van groot belang moet wor
den geacht dat we ons bezinnen op de waarde van onze vrijheid.
Spreker onderschrijft dit volkomen en een luisterrijke viering
van de bevrijding acht ook hij van grote betekenis. Hij hoopt ten
zeerste dat het gemeentebestuur alles in het werk zal stellen om de
5e Mei 1955 tot een dag van bezinning en algemene feestelijkheid te
maken. Of men jaarlijks weerkerend deze manifestatie moet bevorderen,
is voor spreker een open vraag. Zeker is'het zeer waardevol een dag
van nationale bezinning en nationale trots te hebben,"maar deze heb
ben we", zegt spreker, "in de verjaardag van onze'geëerbiedigde Ko
ningin". Dat daarnaast een herdenking van de bevrijding wenselijk is
om bijvoorbeeld vijf jaar, lijkt hem juist toe.
Daarna heeft de heer Ratsma gewaagd van het zijns inziens zo te
leurstellend beeld dat de bevolkingsgemeenschap tien jaar na de bevrij
ding, tien jaar ook na het gezamenlijk als volk getoonde verzet, tien
jaar na de in de oorlog duidelijk gevoelde behoefte naar samengaan én
getoond samengaan nu oplevert. De heer Ratsma heeft gesproken van de
weer van vóc5r de oorlog bekende verzinking van een volk en hij acht dat
een verarming. De groteopenheid ten opzichte van elkaar, mist de
heer Ratsma. Hij ziet het alsof inen weer in stellingen gelegerd is,
met het doel om elkaar vanuit die stellingen te bespringen en te ver
nietigen. "Wij moeten", zo zegt hij, "in grote openheid en in een vol
ledig respect voor elkaar streven naar een gemeenschappelijk doel".
Dit gemeenschappelijk doel had men wel gedurende de oorlog. Het was
de bevrijding, het was het elkaar steunen in de beproevingen der ty
rannie. Het was een gemeenschappelijk doel dat duidelijk was voor
iedereen, 'behalve in de eerste jaren voor de communisten."De tijd
waarin men allen dit ene gemeenschappelijke doel had en waarin om
trent de' wegen waarlangs men tot dit gemeenschappelijk doel zou komen,
geen verschil van mening kan zijn, die tijd ligt God-dank achter ons",
zegt spreker, "en nu hebben we weer onze vrijheid en onze véle vrije
doeleinden die voor een groot deel onze gemeenschappelijke doeleinden;
en voor een ander groot deel helaas niet onze gemeenschappelijke doel
einden. zijn". Ten aanzien van de gemeenschappelijke doeleinden, o.a,
het bereiken van de grootst mogelijke welvaart voor het volk, de rea
lisering van de grootst mogelijke sociale rechtvaardigheid, de hoogst
mogelijke culturele en algemene zedelijke ontwikkeling van het volk
en zovele andere gemeenschappelijke doeleinden, heeft men echter niet
steeds dezelfde weg gekozen of zelfs dezelfde opvatting kunnen huldi
gen. Dit is jammer, maar het is een practisch feit. Dan zijn er he
laas niet gemeenschappelijke doeleinden, die altijd bestaan- hebben
en altijd zullen blijven bestaan en die slechts, doordat men in de
oorlog één toen van uitermate groot belang zijnd doel - de bevrij
ding - had, slechts versluierd'waren, "Het is", zegt spreker,"een
werkelijk theoretische fictie te geloven dat het gezamenlijk optrek
ken in oorlogstijd om dit ene doel er het bewijs voor zou kunnen zijn
dat men dus ook voor zovele andere doeleinden op precies dezelfde wij-