de werkzaamheden welke thans door Gemeentewerken worden uitgevoerd
op de hoek Moerstraatsebaan-Eoordzijde Zoom",
De VOORZITTER stelt voor deze interpellatie toe te'staan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten.
De VOORZITTER deelt vervolgens mede dat het tweede verzoek is van
ae heer de Moor, luidende"Ondergetekende Jos de Moor verzoekt in de
aanstaande Raadsvergadering in de gelegenheid te worden gesteld enkele
vragen te stellen betreffende het uitzetten uit de woning Antwerpse—
straatweg 123 en de gedwongen verhuizing van de betrokkene naar de
Prins Bernhardlaan 52".
Wat dit verzoek betreft voelt de VOORZITTER zich niet helemaal
gelukkig,Men kan het bekijken van de principiële kant en van de op
portunistische, practische kant. Wanneer men het beziet van de prin
cipiële kant, dan moet hij opmerken dat de zaak waarover hier inlich
tingen gevraagd worden een aangelegenheid is die volgens de uitspraak
van de Kroon niet de huishouding van de gemeente betreft, waarover
dus, ingevolge artikel 216 van de Gemeentewet de Gemeenteraad niet
bevoegd is te interpelleren. Het gaat over de foonruimtewet 1947. De
inhoud betreft een aangelegenheid die de wetgever onttrokken heeft
aan de huishouding van de gemeente en waarvan hij de uitvoering op
draagt ten dele aan Burgemeester en Wethouders, Spreker zou om die re
den moeten ontraden toestemming te verlenen. Maar aan de andere kant,
wanneer men het van de practische kant bekijkt, d.an kan de Raad er
zich van verzekerd houden, dat het college nimmer bezwaren heeft in
lichtingen te verstrekken. Maar wanneer die inlichtingen aanleiding
geven tot discussie en tot kritiek, misschien tot een motie van af
keuring, dan zou dat te ver gaan, omdat de zaak hier niet thuis hoort
en geen gevolg kan gegeven worden aan dergelijke moties. Wanneer het
alleen gaat over inlichtingen, dan is het betrekkelijk eenvoudig, dan
kan men objectief zeggen wat er gebeurd is in een bepaald geval.
Toch vraagt spreker zich af, of het gewenst is over onderwerpen
als deze,zeer speciale bestuursbeslisaingen die ongetwijfeld een per
soonlijke kant hebben, zoals alle woonruimtegevallen, in het openbaar
en in het algemeen in de Raad vragen te stellen, vooral wanneer blijkt
dat men deze vragen te voren niet heeft gesteld aan de betrokken Wet
houder of aan de Burgemeester, wier inlichtingen een verdere behande
ling van de zaak onnodig zouden kunnen hebben gemaakt. Spreker meent
dit in het algemeen zeer ongewenst te moeten beschouwen.
De heer DE MOOR zegt zich uiteraard bij de beslissing welke de
Voorzitter en de Raad neemt te moeten neerleggen. Maar hij heeft ge
meend dat de Raad, die bevoegd is geweest een verordening te maken,
over de toepassing van die verordening moet-kunnen spreken. Verder
zal hij zich daar thans niet over uitlaten.
De heer BEST zegt dat het hem werkelijk zou spijten wanneer deze
zaak niet door zou gaan. Hij meent dat deze zaak best te voorschijn
mag komen. Over deze kwestie is al verschillende malen5 deining ont
staan in Bergen op Zoom en.het is misschien wel goed dat de'Raad en
daarmede ook de burgerij uit die omgeving voorgelicht wordt» Dan zul
len de mensen anders staan kijken dan momenteel de uitspraak is, bij
de burgerij van Bergen op Zoom, Spreker zou er dan ook prijs op stel
len wanneer dit kon gebeuren.
De heer ASSE1BERGS kan er zich mee verenigen dat in het onderha
vige geval inlichtingen worden verstrekt. Hij gelooft echter niet dat
men zich op het standpunt moet stellen dat een dergelijke informatie
en behandeling toch geen precedent wordt in de Raad. Men kan "van" de
Raad een woningklachtenbureau maken, maar dat lijkt hem toch niet de
bedoeling. Hij meent daarom dat men zou moeten zeggen dat dit geen
precedent mag zijn. Als Voorzitter van de fractie waaruit de Wethouder
afkomstig is die het aanbelangt, wil hij niet het'odium op zich laden,
dat hij de zaak in de doofpot wil stoppen. Want- zo ligt het ook niet.
De functie van de Raad moet men echter juist zien en men moet de Raad
niet tot woning-klachten-bureau maken. Het"'gevaar daarvoor zit er
duidelijk in. Persoonlijk heeft hij geen bezwaar tegen behandeling van
dit geval, maar hij zou toch de Raad willen adviseren:"Weest voorzich
tig1'
De heer RATSMA kan zich volkomen bij het, gesprokene van de heer
Asselbergs aansluiten. Hij zou niet willen dat allerlei persoonlijke
gevallen die zich op het gebied van de woningbemiddeling voordoen in