op een groot aantal uitkeringen van het rijk", aldus spreker. Daar door is de verantwoordelijkheid van de raad aanmerkelijk afgezwakt Men voelt deze verantwoordelijkheid niet meer zo erg. De gemeente- heeft de bevoegdheid, om een aantal opcenten te heffen op da grond- en personele belasting. Het maximum aantal door de gemeente te heffen opcenten is door het rijk vastgesteld. Ingevolge de wet op de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten verplicht hot rijk de gemeente deze opcenten tot een bepaald aantal te heffen. Indien de gemeente beneden het door het rijk gestelde aantal blijft, wordt de uitkering door- het rijk ingekort. "Wij hebben dus de stok achter de deur", aldus spreker. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken meent hij de schrik van de raad voor de onderwerpelijke belastingbepalingen te moeten verklaren. Ingevolge wettelijke bepalingen, daterende uit 1920, he6ft do gemeente het recht oen baatbelasting te heffen van allo gebouwde en ongebouwde eigendommen, mits zij door een bepaald werk gebaat zijn. Het principe van de baatbelasting is dus niet nieuw. Deze belasting werd in de loop van deze eeuw ingevoerd, omdat men toer. begon in te dien, dat gemeenschapsgeld niet ten nutte van enkelin gen dient te worden besteed. Het is niet juist om bepaalde perso nen, die vragen om de uitvoering van een of ander werk, dat niet tot de dienende taak van de gemeente behoort, te bevoordelen met gelden, die door alle gemeentenaren bijeen zijn gebracht. Bij de vroegere bouwpolitiek werd er op gespeculeerd, dat vroeg of laat de gemeente de uitvoering van openbare werken wel voor haar rekening zou nemen. De mensen die wilden bouwen, kochten maar percelen grond, die niet bouwrijp waren. Zij dachten: "Lat-r zal de gemeente wel voor de aanleg van riolering, wegdek, trot toirs e.d. zorg dragen". Als de gemeente dan ter plaatse de nodi ge openbare werken gaat uitvoeren komen de kosten, die hieraan verbonden zijn, niet ten laste van de personen, die er maar gingen wonen, doch ten laste van de gemeente. Zulks is echter niet juist. Daarom is in 1920 in de gemeentewet de bepaling opgenomen, dat de gemeente bevoegd is een baatbelasting te heffen van alle gebouwde of ongebouwde eigendommen, welke "gebaat" zijn door van gemeente wege of met medewerking van de gemeente tot stand gebrachte wer ken. De tegenwoordige bouwverordeningen bepalen, dat men niet mag bouwen op terreinen, die niet bouwrijp zijn. Ook aan het Emmaplein sn aan de van Olaenbarneveldstraat heeft men destijds gebouw op gronden die niet bouwrijp waren. De eigene ren en bewoners van panden, liggende aan het Emmaplein e.o. richt ten nu tot de raad het verzoek om, de door het ontbreken van be paalde kunstwerken ter plaatse bestaande minder goede toestand, afdoende te verbeteren. Zij wensen derhalve alsnog in het genot te worden gesteld van een riolering, een wegdek en trottoirs. Het is dan toch logisch, dat zij daarvoor een bepaald bedrag betalen. Dit geldt zowel voor de eigendommen aan het Emmaplein e.o. als voor die aan de Korenbloemstraat. Enkele inwoners van de gemeente Ber gen op Zoom zijn hier destijds maar huizen gaan bouwen, terwijl geen riolering, wegdek en trottoirs aanwezig waren. Er bestaat voor de gemeente geen enkele rechtsplicht om ter plaatse de nodige voorzieningen aan te brengen. Nu is het volgens spreker heel typisch, dat de personen, die door de onderwerpelijke baatbelasting worden getroffen, hierop niet hebben gereageerd, doch er zich bij voorbaat bij hebben neer gelegd. Zij verklaarden zich bereid hun medewerking aan deze belas tingheffing te verlenen. Zij zijn er van overtuigd, dat de heffing vandeze belasting zeer billijk is. De heren Ratsma en van Riesen zijn van mening dat de betreffen de huiseigenaren ds dupe worden van de heffing van deze baatbelas- ting, aangezien huns inziens geen huurverhoging kan worden toege past. Spreker deelt echter mede, dat getracht zal worden deze

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1950 | | pagina 64