f
- 6 -
11 - VOORLOOPIGE VASTSTELLING VAN;
a. DE REK EN IN GEN VAN BATEN EN LASTEN EN VAN KAPITAALSINKOMSTEN
EN -UITGAVEN VAN HET ELECTRICITEITS- GROND-, GAS- EN WATER
LEIDINGBEDRIJF DEN KEURINGSDIENST VAN VEE EN VLEESCH MET
INBEGRIP VAN HET OPENBAAR SLACHTHUIS, DEN DIENST DER GE
MEENTEWERKEN EN HET WONINGBEDRIJF (MET INBEG-RIP VAN DE
REKENING VAN BATEN EN LASTEN VAN DE STICHT ING" GEMEENTELIJK
WO N IN GS EH EER11VOOR HET DIENSTJAAR 19 Z8:
bDE REKENING VAN INKOMSTEN EN UITGAVEN DER GEMEENTE BERGEN-
OP-ZOOM VOOR HET DIENSTJAAR 19Z9.
(Verzameling 19^0 nrs.3 en
(De formeele vaststelling heeft reeds plaats gehad in de ver
gadering van 29 December 1939»)
De heer BROEKMANS zegt als voorzitter der commissie van onder
zoek nog een enkele opmerking te willen maken naar aanleiding van
het antwoord van B W op het rapport der commissie. In het alge
meen kan spreker zich met dat antwoord wel vereenigen, doch ten
aanzien van het medegedeelde omtrent de Rubens-cantate en de open
bare les van de gemeente-muziekschool is spreker het niet met het
college eens. Spreker heeft er niets op tegen, dat die Rubens
cantate werd uitgevoerd en later toch nog die openbare les werd
gegeven, maar waar het hier de gelden betreft voor een openbare
lea, welke in 1939 werd gehouden, vindt spreker het niet Juist,
dat die uitgave in de rekening van 193^ wordt verantwoord. Die post
behoort z. i. thuis op de rekening van 1939zijnde het jaar, waarin
de uitgave gedaan is.
De VOORZITTER zegt, dat het inderdaad is, zooals de heer Broek
mans heeft opgemerkt. Een en ander is aan de aandacht van het col
lege ontsnapt.^
De heer BROEKMANS hoopt, dat de wethouder van financi'èn derge
lijke onjuistheden in de toekomst zal weten te voorkomen.
Wethouder VAN HASSELT zegt dat een en ander reeds gebeurd was,
toen hij in zijn tegenwoordige functie kwam, Voor de toekomst wil
spreker echter gaarne de gevraagde toezegging geven.
De heer WEIJTS vraagt dan het woord om enkele opmerkingen be
treffende de rekening te maken.
De VOORZITTER zegt daar bezwaar tegen te hebben, omdat het usan
ce is, dat de behandeling der rekening zich bepaalt tot de opmer
kingen, welke door de commissie van onderzoek gemaakt zijn. Wanneer
buiten het rapport om, nog opmerkingen over de rekening worden ge
maakt, dan zou dat naar sprekers meening een soort van wantrouwen
zijn tegenover de door den raad benoemde commissie, als zou deze
haar taak niet goed hebben gedaan.
De heer WEIJTS is het daarmede niet eens.
De heer JUTEN is ook van meening, dat elk lid van den raad wel
degelijk het recht heeft om de opmerkingen over de rekening te
maken, welke hij noodig oordeelt. Men is daarbij geenszins ver
plicht om zich te bepalen tot de opmerkingen, welke in de commissie
zijn gemaakt.
De VOORZITTER blijft er bij, dat een dergelijke gang van zaken
zou neerkomen op een slag in het gezicht van de betrokken commis
sie. Bovpndien kan de commissie omtrent dergelijke opmerkingen,
waarvan zij zich uit den aard der zaak tevoren niet op de hoogte
heeft kunnen stellen, toch ook niet antwoorden.
De heer JUTEN zegt, dat elk lid van den raad aan de hand van de
wet het recht heeft het zijne over de rekening te zeggen en op
grond daarvan zal den heer Weijts niet belet kunnen worden de naar
diens meening noodige opmerkingen te maken.
Wethouder MEERBACH merkt op, dat de heer Weijts formeel zeer
zeker gelijk heeft als hij zich hier beroept op zijn recht om als
nog opmerkingen over de rekening te maken. Het is echter een feit,
dat zulks hier niet gebruikelijk is en zulks te meer, daar de
rekening in de vorige vergadering toch reeds voorloopig is vast
gesteld.
Na^nog eenig debat hieromtrent en nadat de heer Broekmans als
voorzitter der commissie van onderzoek verklaard heeft, er geen
bezwaar tegen te hebben, dat den heer Weijts alsnog de gelegenheid
wordt gegeven zijn opmerkingen te maken, geeft de VOORZITTER het
woord aan den heer Weijts.