.is .:i
IS
handteekeningen tot "behoud van de carnaval, welke door T.O.G-, bij
den middenstand zijn verzameld. Naar Sprekers meening zou zulks niet
noodig geweest zijn, wanneer hier' een krachtige middenstandsorgani
satie bestond, want dan had die organisatie voor de belangen van den
middenstand kunnen opkomen, Spreker heeft dit geval dan ook willen
aanhalen om op het nut van zoo'n organisatie te wijzen.
Nu spreker het toch over den middenstand heeft, wil hij ook even
wijzen op de werking van de Vestigingswet, welke voor den middenstand
een weldaad is gebleken. Het groote nut van die wet blijkt ook wel
uit het Jaarverslag van den voorzitter van de kamer van koophandel
en fabrieken te Breda, waarin belangrijke gegevens hieromtrent zijn
opgenomen. Met een verwijzing daarnaar meent spreker ten deze dan
ook te kunnen volstaan.
Spreker hoopt, dat de begrooting van 19^0 die eindcijfers brengen
zal, welke men zich heeft voorgesteld, dan zal het eind van dit Jaar
zeker niet slechter zijn dan het begin.
Tot slot wil spreker hier nog een verklaring afleggen. In verband
met de besprekingen, welke voor en na de verkiezingen zijn gevoerd,
heeft spreker gemeend zich bij geen enkele groep of fractie te moeten
aansluiten. In deze vierjarige periode zal spreker dus hier zitten
als individueel vertegenwoordiger van de R.K.Staatspartij
De heer BRUINS zegt, dat het niet in zijn bedoeling ligt algemeene
beschouwingen te houden. Spreker zit hier als eenling, zooals thans
ook de heer Broekmans zulks blijkt te zijn. Eigenlijk zou men dus
al kunnen spreken van een tweeling.
De VOORZITTER merkt op, dat het misschien nog wel een drieling
wordt.
De heer BRUINS wil slechts enkele woorden zeggen naar aanleiding
van hetgeen hier dezen middag naar voren gebracht is. Het is thans
voor de eerste maal, dat spreker als lid van den raad de behandeling
van de begrooting meemaakt en daar spreker vanwege zijn militaire
plichten niet in de gelegenheid was om zich volledig omtrent die
begrooting op de hoogte te stellen, ontleent hij momenteel al zijn
wetenschap daarover aan hetgeen hij hier gehoord heeft.
Op de eerste plaats dan wil spreker even recht zetten hetgeen door
den heer Weijts gezegd is over de militaire gezinnen, waarvan de
vestiging hier toegezegd was. De heer Weijts heeft het eenigszins
cLoen voorkomen, als zou ten deze een soort van woordbreuk door de
militaire overheid zijn gepleegd. Spreker kan wel zeggen, dat dit
geenszins het geval is. Het is een heel toevallige omstandigheid,
dat de bouw van de nieuwe kazerne hier Juist samenviel met de reorga
nisatie Van de weermacht, waardoor diverse verplaatsingen noodzake
lijk werden en meerdere militaire gezinnen van hier naar elders
werden overgeplaatst. Ofschoon dit aan den eenen kant zeer zeker te
betreuren is, moet men dat toch ook weer niet te tragisch opnemen,
want dat vertrek is aan den anderen kant weer dik gecompenseerd door
vermeerdering van het aantal manschappen. Spreker weet niet, of in
dezen kring wel voldoende begrip bestaat van wat door een enkel
Regiment per Jaar in een stadje als hier verteerd wordt. Wanneer
spreker daaromtrent eenige cijfers mag noemen, dan kan hij zeggen,
fat van deskundige zijde dat verteer per Jaar geschat wordt op 5
b maal f.100.000,en als men dan nagaat, dat hier op het oogen-
blik drie regimenten liggen, dan gelooft spreker, dat het kleine
verlies voor de stad tengevolge van de niet-vestiging en het vertrek
van enkele gezinnen, ruimschoots geredresseerd is door de vergrooting
van het garnizoen.
Het spijt spreker, dat hij in verband met die kwestie der mili
taire gezinnen een zeker verwijt heeft moeten beluisteren aan het
adres van B W, als zou dat college in dit opzicht niet voldoende
diligent geweest zijn. In hoeverre van dat college de geheele B W
*ij deze zaak betrokken zijn geweest, weet spreker niet, maar ten
aanzien van den B uit dat college, is het spreker bekend, dat deze
alles in het werk heeft gesteld om het vertrek van die gezinnen te
voorkomen en de vestiging van meerdere militaire gezinnen te bevor
deren. Dat geldt dus allereerst den burgemeester, en wqar deze, zoo
als het ook behoort te zijn, met de wethouders samen een clubje
vormt, acht spreker het hier bedoelde verwijt dan ook ongegrond.
er is hier ook gesproken over het aangaan van een overeenkomst
roet het garnizoen voor het gebruik van de bad- en zweminrichting.
Naar aanleiding daarvan kan spreker wel mededeelen, dat hij inder
tijd als militair commandant er met genoegen aan meegewerkt heeft
om dei toen door B W gestelden eisch ten opzichte van de door de
militairen te betalen vergoeding voor het gebruik der bad- en zwem-
w i
..:K J[*'
1
f
j»*»'