- 9
houding, welke dit college thans aanneemt, terwijl van die zijde
herhaaldelijk is verkondigd, dat er zooveel mogelijk naar gestreefd
zou worden om de carnaval te veredelen, spreker is het met den heer
Weijts eens, dat vooral de burgemeester daaraan veel doen kan in
verband met het nemen van maatregelen ten o- zich te van de carnavals
bals, en de bals welke tijdens den vastentijd gegeven worden.
Overigens blijft spreker bij zijn reeds eerder hieromtrent in
genomen standpunt.
De VOORZITTER wijst er naar aanleiding van de opmerking van den
heer Scheffelaar on, dat in het verzoek tot afschaffing der carna
val geen enkel motief daarvoor werd aangevoerd en burgemeester en
wethouders daar dus ook geen andere motieven tegenover konden stel
len
De heer SCHEFFELAaR is van oordeel, dat er wel degelijk verschil
lende motieven in het verzoek zijn verwerkt.
De VOORZITTER is het daarmede niet eens. Er wordt gesproken
over excessen en ook de. heer Weijts had het daarover. Maar spreker
zou dan toch willen vragen, waarin die excessen bestaan? De straat-
carnaval is een heel onschuldig vermaak, waarbij niets onbehoor
lijks voorkomt. Sn wat de bals betreft, zijn het vrijwel alle be
sloten partijen, die bovendien zonder uitzondering onder strenge
politiecontrole staan, zoodat het ook daar niet mogelijk is, dat
zich daar excessen voordoen. Ten aanzien van de balzalen zijn alle
mogelijke maatregelen getroffen ten opzichte van verlichting en
zedelijkheid en het moet dan ook uitgesloten worden geacht, dat
daar nog iets kan gebeuren. Wat het aantal bals betreft, zegt spre
ker dat men daaromtrent natuurlijk van meening kan verschillen.
Spreker is van meening, dat er de laatste jaren wel degelijk heel
veel tot veredeling der carnaval gedaan is, en daarbij van alle
kanten steeds alle mogelijke medewerking is verleend. Spreker kan
dan ook niet anders zeggen dan dat de carnavalsviering hier een
onschuldig vermaak is, en dat Bergen op Zoom werkelijk de kunst
verstaat om dat feest, evenals alle andere feesten, netjes en zon
der dat er aanstoot aan genomen behoeft te worden, te vieren.
Wethouder LEERBaCH meent, dat de beoordeeling omtrent het al of
niet behoorlijke van een feestviering geheel afhangt van de visie,
welke men er ten opzichte van dat feest op na houdt. De geheele
raad zal het er over eens zijn, dat de Karkiezaatsfeestenwelke
in Juni j.l. onder leiding van den heer van Hasselt als voorzitter
der daartoe gevormde stichting, gevierd zijn, niet alleen zeer
goed geslaagd zijn, maar ook op een behoorlijk peil stonden. Des
ondanks echter was er toch een periodiek in Nederland, waarin die
feesten werden afgekeurd. Men zal bij elk feest ondervinden, dat
enkelen het er niet mee eens zijn.
Het is natuurlijk bij elk feest mogelijk, dat er eens iets voor
valt, dat niet door den beugel kan, maar moet daarom het geheele
feest als zoodanig in den ban worden gedaan? Met de viering van de
carnaval zooals dat hier gebeurt, is het precies als bij alle ande
re feesten en spreker ziet daar dan ook niets bijzonders in, ter
wijl hem van excessen bij de straatcarnaval- en dat is tenslotte
het eenige, dat onder de zeggingschap van den raad valt - zeer ze
ker in de laatste jaren nimmer iets is gebleken.
De heer SCHEFFELaaR moet dus conclude eren, dat het college van
burgemeester en wethouders van het christelijk Bergen op Zoom er
nog steeds niet aan denkt om de carnaval ai" te schaffen. Dat het
college voor die afschaffing geen motieven gevonden heeft in het
schrijven van den christelijken vrouwenbond kan spreker niet aan
nemen. Zooals spreker dat schrijven gelezen heeft, stonden er voor
hem motieven genoeg in.
De VOORZITTER wijst er nog op, van het verloop van de straat
carnaval een speciale studie te hebben gemaakt en daarbij tot de
overtuiging te zijn gekomen, dat^dit een geheel onschuldig vermaak
ie. Men danst en zingt, gaat cafe's in en uit, waarbij men zich
vaak den tijd nog niet gunt om iets te gebruiken. Dat men niet in
schitterende kleedij gaat bij het zoogenaamde dweilen, daar steekt
toch niets in. Dat men schandelijke taal zou uitslaan, moet spreker
deslist ontkennen. Spreker kan dan ook niet anders zeggen, dan dat
het carnavalsfeest zooals het hier gevierd wordt, een heel aardig
feest is, voor welker afschaffing z.i. geen enkele reden is.
De heer VaN HaSSELT merkt op, dat de voorzitter vergeet, welke
gevolgen er meestal uit de carnavalsviering voortvloeien.
De VOORZITTER zegt dat men die gevolgen niet alleen heeft bij de
carnavalsviering, maar bij elk feest.