- 17 -
nogsterMet de beide betrokkenen ie die kwestie daarna besproken,
waarbij eerst wel eenige bezwaren naar voren gebracht werden, maar
zij er zich ten slotte toch geheel mee konden vereenigen. Deze ver
andering in werkzaamheden is dus nog geenszins definitief; het ie
slechts een proef om te zien of hierdoor een verbetering te bereiken
is. Daarom is ook de brugwachter nog ongemoeid gelaten, ofschoon
naar sprekers meening ook deze heel wat beter voor ander werk ge
bruikt zou kunnen worden.
De heer JUTEN zegt dat hetgeen hier door den Voorzitter is mede
gedeeld, hem reeds bekend was. Het gaat voor spreker echter om het
fait, dat al dergelijke dingen geheel buiten den raad om gebeuren.
Binnenkort zal de bad- en zweminrichting weer geopend moeten worden
cn dan zal men dus een opzichter moeten hebben, welke ook volgens
het reglement op de bad- en zweminrichting door den raad benoemd
moot worden. De Voorzitter kan nu wel zeggen, dat het hier een
arboidecontracter betreft en deze, als zijnde geen ambtenaar, buiten
hut benoemingsrecht van den raad valt, maar spreker is het daarmede
niet eens en blijft van oordeel, dat ook de arbeidscontracters en
de tijdelijke ambtenaren vallen onder het besluit, dat op voorstel
van den heer Bekker in 1932 door den raad genomen ie. Naar sprekers
meening blijkt zulks trouwens ook uit de notulen van die vergadering,
waarbij het ging om de aanstelling van een tijdelijk ambtenaar als
teekenaar bij de bedrijven. Omdat B W toen de benoeming niet
gedaan hadden overeenkomstig het advies der commissie, is de heer
Bekker met zijn voorstel in den raad gekomen, spreker herhaalt, dat
hij het geenezins met dat voorstel eens was, maar dat neemt niet
weg, dat het eenmaal genomen besluit nu ook nageleefd moet worden.
Wethouder MEERBACH wil graag aannemen, dat het misschien wel in
de bedoeling gelegen kan hebben om ook de arbeidecontractere en
tijdelijke ambtenaren te begrijpen onder het door den raad aangenomen
voorstel van den heer Bekker, maar waar dat voorstel schriftelijk
werd ingediend en onveranderd door den raad is aangenomen, en de
redactie alleen spreekt van ambtenaren, kan spreker met den besten
wil van de wereld er niet uit lezen, dat het ook geldt voor anderen
dan ambtenaren. Men had dan indertijd die bedoeling maar duidelijk
in het voorstel tot uiting moeten brengen en beter moeten omschrij
ven. Zooals het raadsbesluit van 1932 thans luidt, was het college
volkomen bevoegd om den opzichter der bad- en zweminrichting te ont
slaan, omdat deze geen ambtenaar was, maar een arbeidscontracter
De heer JUTEN zegt, dat de bedoeling van het besluit blijkt uit
de notulen van de vergadering, waarin het voorstel door den heer
Bekker werd ingediend. In elk geval wenscht spreker echter een uit
spraak van den raad en daarom is hij nu ook met een voorstel gekomen.
De heer VERLINDEN merkt op, dat in 1929, toen de opzichter der
bad- en zweminrichting op arbeidscontract werd aangesteld, ook reeds
het in 1926 vastgestelde reglement op de bad- en zweminrichting gold,
waarin bepaald werd, dat de opzichter door den raad moot worden
benoemd, geschorst en ontslagen. Door die aanstelling op arbeids
contract werd door het toenmalige college dus reeds een fout begaan
en men kan nu wel zeggen, dat de raad zulks toen goedgevonden heeft,
maar dat was naar sprekers meening wel degelijk in strijd met het
aangehaalde reglement. Overigens is spreker van oordeel, dat de op-
ziabter der bad- en zweminrichting geen arbeidsoontracter moet zijn,
naar een ambtenaar en spreker verwacht dan ook, dat B W met een
voorstel tot benoeming van den hier bedoelden opzichter bij den raad
zullen komen.
De heer JUTEN is van meening, dat B W zulks juist niet van
plan zijn.
De heer VERLINDEN zegt dat dan voor de tweede maal in strijd zou
worden gehandeld met het reglement op de bad- en zweminrichting.
Do heer KIEPE ie ook van oordeel, dat de opzichter der bad- en
zweminrichting door den raad benoemd moet worden, Spreker wijst
vorder op de benoemingen, welke hebben plaats gehad bij de ar beide—
oours en bij gemeentewerken, waarbij naar sprekers meening B W
zich ook niet gehouden hebben aan het raadsbesluit vin 1932.
Jcthouder MEERBACH zegt dat benoemingen als door den heer Kiepe
bedoeld, inderdaad hebben plaats gehad.
30 heer KIEPE vindt het dan toch ook wenschelijk, dat er in deze
een uitspraak van den raad komt, want het gaat z.i, toch niet aan,
dat het college zich van vroeger door den raad genomen besluiten
mots aantrekt.