- l6 -
den raad zou komen, dan zou spreker zich daar gevoeglijk hij hebben
kunnen neerleggen, maar omdat spreker dat antwoord niet heeft ge
kregen, heeft hij daaruit begrepen, dat B W op den ingeslagen weg
willen voortgaan en de benoeming aan zichzelf willen houden, en
daarmede kan spreker zich niet vereenigen.
Spreker heeft ook gehoord, dat de ontvanger van haven- en lig
gelden, die als zoodanig een vaste aanstelling heeft, door B W
uit die functie is ontheven en die taak thans aan een ander is op
gedragen. Ook dat is naar sprekers meening niet juist, en spreker
vraagt zich af, of de betrokkene omtrent die verandering van werk
kring is gehoord en daarmede genoegen heeft genomen. Spreker meent,
dat daaromtrent een en ander bepaald is in het ambtenarenreglement.
In verband met een dergelijken verkeerden gang van zaken, is
spreker nogmaals op de kwestie der benoemingen van ambtenaren terug
gekomen en zou hij in deze een uitspraak van den raad willen hebben.
Immers, volgens het in 1932 or> voorstel van den heer Bakker genomen
raadsbesluit, werd de benoeming van ambtenaren uit handen van B W
genomen en aan den raad overgedragen, en daaronder vielen ook de
opzichter van de bad- en zweminrichting en degenen, die in tijde-
lijken dienst werden genomen. Ofschoon spreker het met dat besluit
niet eens was, is hij toch van meening dat, nu het besluit er een
maal is, daaraan ook de hand moet worden gehouden. Wenscht de raad,
op grond dat men bij het nemen van het besluit indertijd de gevolgen
daarvan niet heeft kunnen overzien, dat besluit niet langer te hand
haven, dan heeft spreker daar ook geen bezwaar tegen, maar er zal
dan toch een uitspraak hieromtrent moeten komen. Spreker doet daar
om het volgende voorstel:
"De raad der gemeente Bergen op Zoom,
in openbare vergadering bijeen op Vrijdag 2^ Februari 1939»
draagt B W op, het ontslag en eventueele benoeming van den
opzichter der bad- en zweminrichting en verdere daarmede ver
band houdende wijzigingen in het bedienerdpersoneel voor te
bereiden en dit onverwijld in den raad te brengen,
en gaat over tot de orde van den dag,"
DQ VOORZITTER merkt op, dat deze zaak niet zoo eenvoudig is als
ze door den heer Juten wordt voorgesteld. Spreker gaat de benoeming
van den vorigen opzichter der bad- en zweminrichting na en wijst
cr op, dat deze op arbeidscontract in dienst werd genomen. De be
trokkene voelde daar zelf niet veel voor en diende een verzoek in
om als ambtenaar aangesteld te worden. B W hebben dat verzoek
toon in den raad gebracht, welke er echter niet op inging en van
oordooi was, dat de man op arbeidscontract moest blijven.
In 1932 is het voorstel van den heer Bekker gekomen om de benoe
ming van ambtenaren, voor zoover deze tot dusver door B W ge
schiedde, voortaan aan den raad te houden, welk voorstel toen met
10-7 stemmen werd aangenomen. Inderdaad viel daaronder ook de
opzichter van de bad- en zweminrichting, althans wanneer deze als
ambtenaar moest worden beschouwd, maar 3 jaren tevoren had de raad
zelf uitgemaakt, dat die opzichter geen ambtenaar was en arbeids
contract er moest blijven,
Hen kan nu wel zeggen, dat de arbeidsoontraoters ook vallen onder
het in 1932 genomen raadsbesluit, maar zulks blijkt nergens uit en
in de redactie van het besluit, welke geheel overeenkomstig het door
don heer Bekker ingediende voorstel is, wordt dan ook nadrukkelijk
van ambtenaren gesproken. Naar sprekers meening is de redeneering
van den heer Juten in deze aangelegenheid dan ook fout en gaan
B hier geheel vrijuit.
Wat de door den heer Juten aangehaalde kwestie omtrent den ont
vanger der haven- en liggelden aangaat, zegt spreker, dat het op
gevallen was, ook bij de oommissie voor de financiën, dat de haven
elk jaar zoo'n groot nadeelig saldo had. Men is toen eens gaan zien
hoe zulks eigenlijk kwam en daarbij bleek, dat de top van den
dienst veel te zwaar belast was, doordat daar een havenmeester ie,
oen ontvanger van haven- en liggelden en een brugwachter. Nagegaan
is toon, of in dit opzicht niet te bezuinigen viel en daarbij kwam
do mooning naar voren, dat eigenlijk de betrekking van ontvanger
der havengelden en die van brugwachter bij den tegenwoordigen too
st and van het havenbedrijf overbodig waren. Na de bespreking van
een en ander in de commissie voor de financiën, is die zaak in het
college ter sprake gebracht, dat gemeend heeft in deze omzichtig
te work te moeten gaan en te probeeren om bij wijze van proef het
werk van den ontvanger der havengelden over te dragen aan den haven-
V. t
i'l V
,i~.
.7/