- 12 -
het gasthuis, voor zoover deze momenteel bekend Is, na en wijst er
op, dat de reeds eerder ter sprake gekomen stichtlngsacte vooraf
gegaan wordt door een oudere stichtlngsacte, welke in het rijks
archief berust. Deze stichtlngsacte houdt onherroepelijk in, dat
Jan van Glymes met het bestuur van de toenmalige stad en de zusters
van het Liesbettengasthuisdat zijn 3 partijen samen, omdat de za
ken in het oude gasthuis niet goedglngen, te samen een gasthuis zou
den stichten en dat een college van regenten door het gemeentebe
stuur te kiezen, het gasthuis zou besturen.
Er hebben bovendien verschillende veranderingen plaats gehad,Het
Liesbettengasthuis is verdwenen en het Catharinengasthuie er voor
in de plaats gekomen, hetgeen er op wijst, dat de Orde, die de ver
pleging op zich genomen had, niet onverbrekelijk aan het gasthuis
verbonden was. Ook heeft na de oprichting de reformatie plaats ge
had waarin vermoedelijk het gasthuis is geconfisceerd geworden. En
na de hervorming is de wetgever gekomen, die alles wat was gebeurd
en mogelijk onbillijk was, heeft gewettigd, en dien toestand hebben
we eenvoudig te aanvaarden, In de laatste 200 Jaar is onherroepelyk
komen vast te staan dat het college van regenten altijd stond onder
het oppertoezicht van den raad van de stad. Het maken van reglemen
ten, het benoemen van regenten moest steeds door en vanwege het ge
meentebestuur geschieden. Als spreker dit alles nagaat, dan acht hij
de kans zeer groot, dat het gasthuis een gemeentelijke instelling
is, maar hoe dit ook zij, in de onderhavige aangelegenheid gaat het
er alleen om, wat de vigeerende wet voorschrijft en daar wees spre
ker reeds op.
Spreker merkt nog op, dat men den laatsten tijd op alle moge
lijke wijzen getracht heeft deze zaak te vertroebelen en men zelfs
niet geaarzeld heeft allerlei verdachtmakingen te lanceeren. Zoo
is in de laatste dagen omtrent spreker beweerd, dat het in zijn be
doeling lag om de Zusterkens uit het gasthuis te krijgen. Spreker
gelooft niet, dat er iemand in den raad is, die deze krankzinnige
bewering voor waarheid zou willen aannemen, ofschoon het toch door
een raadslid gezegd is. Spreker heeft alle respect voor de zusters
die de zieken in het gasthuis vol opoffering en naastenliefde ver
zorgen en hij hoopt dat ze er tot in lengte van Jaren mogen blijven.
Spreker heeft ook geen enkelen grief tegen het college van regen
ten, hij is overtuigd dat ze accuraat, behoorlijk en keurig de za
ken bijhouden, maar het spijt hem te moeten constateeren, dat in
deze naar zijn meening vrij eenvoudige zaak een conflict is en
blijft bestaan door onredelijkheid van bepaalde menschen in het
college van regenten. Spreker kan er althans niet anders in zien
dan onredelijkheid door de manier, waarop getracht wordt om het
verkrijgen van een oplossing in deze zaak tegen te houden en onmo
gelijk te maken. Tegen een dergelijke houding van het college van
regenten wil spreker protesteeren.
Vanaf 1928 is de eerste brief over deze aangelegenheid geschre
ven en sinds de laatste Jaren hebben burgemeester en wethouders
steeds er naar gestreefd om tot een behoorlijke oplossing in deze
kwestie te komen, doch men kreeg slechts niets zeggende brieven
als antwoord van het college van regenten en men bleef aan die
zijde weigerachtig om tot een oplossing te komen.
De VOORZITTER betreurt het, dat door den voorzitter van het col
lege van regenten de zaak zoo vertroebeld wordt en aan burgemeester
en wethouders in de schoenen geschoven wordt, dat het vijandig te
genover het gasthuis zou staan. Spreker geeft de verzekering, dat
burgemeester en wethouders in geen enkel opzicht in appreciatie
bij anderen tekort schieten ten opzichte van het werk van het
gasthuis, maar men zal het burgemeester en wethouders ook niet
euvel mogen duiden, dat getracht wordt tot e«=n oplossing in deze
kwestie te komen, zonder dat dit kosten voor de gemeente mee
brengt.
Reeds vorig Jaar werd door het college van regenten bij monde
van diens voorzitter, toegezegd, dat het gasthuis den toen aange-
geven weg om in beroep te gaan, zou volgen, maar in werkelijkheid
is daar niets van terecht gekomen.
Wethouder MUSTERS wijst er op, dat door den heer Boschman eigen
aardige opmerkingen werden gemaakt aan het adres van het college.
Spreker zou gaarne vernemen of het door den heer Boschman in deze
naar voren gebrachte, diens persoonlijke meening is, of da^ hij
daarbij sprak namens het geheele college?