- 11 - Overigens zou spreker het ook gewenscht achten, dat deze kwestie in onderling overleg werd opgelost. De heer BECHT wijst er op, dat de meeningen in deze wel zeer uiteen loopen. Naar sprekers meening moeten toch uit de oprichtings- acte, de acten die later gemaakt zijn toen de congregatie het be stuur over de Instelling aanvaardde, uit de notulen van de instel ling en wat dies meer zij, voldoende bewijzen geput kunnen worden om deze kwestie op te lossen. Het gaat hier thans om de pensioensbijdrage die gestort is ge worden door het gemeentebestuur over het tijdvak van 1922 - 1931. Het huidige college betaalde dit bedrag, terwijl het kon weten, door de weigering tot betaling door het vorig college, dat er een kwestie over bestond. Men had dus voordat betaald werd, moeten nagaan of er eenige kans bestond dat de gelden zouden terugkomen. Het ooilege heeft dat niet gedaan en dat is verkeerd geweest. Wanneer we nu den wethouder hier hooren praten, dan valt er blijkbaar niet aan te twijfelen, dat het gasthuis als een gemeentelijke instelling moet worden beschouwd. Als de wethouder daar nu zoo zeker van is, waarom worden dan door hem niet die voorstellen gedaan, waardoor het col lege van regenten zal doen wat de gemeente wil? Wanneer de wethou der zoo zeker van zijn standpunt is, waarom laat hij dan niet die maatregelen nemen waardoor de door de gemeente betaalde gelden terugkomen? Het niet goedkeuren van de begrooting is iets waar men niets mee opschiet. Het is niet de rechte weg om tot een oplossing te komen. Men begeeft zich daarmee op zijwegen en daar voelt spre ker niets voor. Z.i. moet men in dergelijke zaken recht op het doel afgaan. Wethouder MEERBACH zegt dat de door den heer Becht bedoelde weg het aangaan van een civiele'procedure is en dat is een weg, die veelgeld kost, wat uiteindelijk ten nadeele van de gemeenschap komt, hoe ook de uitslag der procedure moge zijn. Dat willen burge meester en wethouders voorkomen en daarom is voorgesteld de be grooting niet goed te keuren, waardoor tensl©tte ook een uitspraak in hoogste instantie kan worden verkregen. De heer BROEKMANS meent, dat door burgemeester en wethouders de fout begaan is om in 1935 pensioensbijdrage voor het gasthuis te betalen, terwijl bekend was, dat de vordering van den pensioen raad door het gasthuis werd betwist. Zooals spreker tegen de zaak aankijkt, zal de gemeentekas uiteindelijk de dupe van deze kwestie worden. Wethouder MEERBACH wil met het slot van het betoog van den heer van Hasselt beginnen waar deze verklaart, dat hij den eenigen weg om tot een oplossing te komen vindt, de civiele procedure. Spreker is het er mee eens dat door middel van de civiele procedure kan worden vastgesteld wat het gasthuis door den hlstorischen opbouw en naar aard en wezen is, maar dat neemt niet weg, dat, al was spreker zelfs voor de volle honderd procent overtuigd dat het gast huis naar aard en wezen geen gemeentelijke instelling zou zijn, hij in 1935 nog zou hebben meegewerkt aan het betalen van de pen sioensbijdragen voor den ambtenaar van het gasthuis. Men heeft er niets mee te maken wat het gasthuis naar aard is, maar men heeft te maken met de vigeerende wet en die zegt, dat het gasthuis wordt geklassificeerd onder de gemeentelijke instellingen, waardoor pensioensbijdrage verschuldigd is. Herhaaldelijk en tel kens weer onderschelden de raadsleden niet deze twee kwesties. Als wij door zijwegen kunnen komen tot de uitspraak, dat inderdaad boven ons staande Instanties van oordeel zijn dat het algemeen burger gasthuis op het oogenblik moet worden beschouwd als een in stelling van weldadigheid, vallende onder de Instellingen als be doeld bij de artikelen 3 en 2 sub a der Armenwet, dan hoopt spre ker te bereiken, niet dat iemand toegeeft dat het werkelijk een ge meentelijke instelling is, maar dat men de consequenties van die uitspraak wil aanvaarden en wil inzien, dat het toch eigenlijk niet aangaat, dat vader en zoon tegen elkaar vechten en elkaar geld uit den zak kloppen, dat tenslotte door de gemeenschap moet worden opgebracht, In tegenstelling met den heer van Hasselt heeft spreker er geen bezwaar tegen om zijn persoonlijke meening omtrent het wezen van het algemeen burger gasthuis weer te geven, omdat spreker voor 90bereid is aan te nemen, dat het een ge meentelijke instelling is. Spreker gaat dan de geschiedenis van

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1939 | | pagina 26