en medegedeeld wordt, dat bij weigering door burgemeester en wet houders overwogen zal worden om aan den rechter toepassing van artikel 26 van de armenwet te verzoeken. Artikel 26 n.l. sluit de mogelijkheid in om het college van re genten aansprakelijk te stellen voor de schade, door nalatigheid of bestuursdaden aan de instelling berokkend. Het college van regenten deelt in zijn antwoord-schrijven wel mee, dat het niet kan inzien op welke manier het de instelling door zijn houding in deze aangelegenheid schade berokkent of berok kend heeft, maar spreker wil er dan toch op wijzen, dat reeds meer malen door het college van regenten is toegezegd, dat het, evenals burgemeester en wethouders, wil trachten deze zaak door een admini- stratief-rechterliJke beslissing uit te lokken tot een oplossing te brengen, waardoor de kosten van een procedure voor den civielen rechter worden bespaard. Niettegenstaande die toezeggingen echter weigert het college van regenten stelselmatig het verrichten van elke daad, waardoor de bedoelde oplossing zou kunnen worden verkregen. Het eenige wat het college van regenten gedaan heeft is, dat het van de beslissing van den pensioenraad in beroep gegaan is, welk beroep niet-ontvankeliJk werd verklaard omdat de voor het instellen van het beroep vereisch— te machtiging van burgemeester en wethouders niet door het college van regenten kon worden overgelegd. Ofschoon die machtiging niets meer was dan een formaliteit, noodig om in beroep te kunnen gaan en het gasthuis daarmede dus'geen enkel recht verspeelde, hetgeen ook aan de regenten uitdrukker:*..jk is medegedeeld, wilde het colle ge van regenten van die machtiging geen gebruik maken. Onder deze omstandigheden, nu dus duidelijk blijkt, dat van de zijde van het gasthuis geen enkele medewerking wordt verleend om tot de gewensch- te oplossing te komen, heeft het college van burgemeester en wet houders gemeend met het thans aan de orde zijnde voorstel bij den raad te moeten komen om geen goedkeuring te verleenen aan de door het gasthui3 ingediende 'begroeting voor 1939. Dat; is naar sprekers meening volmaakt rechtvaardig. Immers, weer niet is door het college cp zijn begroeting gebracht de verplichte bijdrage voor het pensioen voor den ambtenaar in vasten dienst. De begrooting voldoet dus niet aan de voorschriften. Gaat de raad met het voorstel van burgemeester en wethouders accoord, dan zal dat tot gevolg hebben dat het college van regenten in beroep gaat bij gedeputeerde sta ten, en uiteindelijk bij de Kroon, zoodat we op die manier tenslot te toch nog een uitspraak in hoogste instantie krijgen. Spreker wil daarom den raad met klem adviseeren het voorstel van burgemees ter en wethouders te aanvaarden omdat het een van de weinig open staande wegen is om te ontkomen aan een onaangename en kostbare civiele procedure, waar het college van regenten blijkbaar op aan stuurt, En dit laatste zou, hoe de uitspraak dan ook zou luiden, toch altijd komen ten nadeele van de Bergen op Zoomsohe gemeenschap, De VOORZITTER merkt op, dat gevraagd is, waarom het college met dit voorstel is gekomen. Naar aanleiding daarvan wil spreker er op wijzen, dat, toen vorig Jaar burgemeester en wethouders me. het voorstel kwamen om de begrooting van het gasthuis niet goed te keu ren,van de zijde van de regenten werd toegezegd, dat beroep zou worden ingesteld tegen de beslissing van den pensioenraad. De mach tiging van burgemeester- en wethouders, welke daartoe noodig was, wenschte het college van regenten echter niet te aanvaarden, omdat het van meening was daardoor te erkennen, dat het onder de voogdij van den raad stond, Het gevolg van dit alles is dan ook geweest, dat men in deze zaak geen stap verder gekomen is en daarom is het college van burgemeester en wethouders thans andermaal met voorstel bij den raad gekomen, om op die manier te trachten alsnog tot een oplossing van deze nu reeds zoolang loopende kwestie te k0mDe"heer BOSCHMAN zou willen beginnen er zijn verwondering overuit te spreken, dat de Jongste wethouder en niet de voorzitter met het verweer naar voren gekomen is. De VOORZITTER vraagt wat dat er mee te maken heelt. De heer BOSCHMAN wij. het slechts even opmerken. De VOORZITTER acht dit maar een ongelukkig begin. De heer BOSCHMAN spreekt hierna als volgt:

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1939 | | pagina 22