- 6 -
Dit oordeel Is als volgt: ten eerste lijden de meeste menschen,
die de gasthuiskwestie aansnijden aan het euvel dat ze twee zaken
niet uit elkaar weten te houden, n.l. wat is onder de vigeerende
wet het algemeen "burger gasthuis en wat zou het mogelijk naar eigen
meening moeten zijn. Nu is het zeer zeker dat het college van
"burgemeester en wethouders, de raad en het college van regenten
alleen te maken kunnen hebben, bij de beoordeeling van de verschil
lende besluiten die men heeft te nemen, met wat het gasthuis in
feite onder de vigeerende wet is» Wat dat betreft kan men consta-
teeren dat het gasthuis voor de volle 100 procent is een gemeente
lijke instelling van weldadigheid. Men spreekt dan niet over de
meening of het wens shellJk geacht kan worden dat het zoo is, of
dat het mogelijk historisch anders zou moeten zijn, maar neemt al
leen het nuchter feit, dat door de beslissing in 1855 door gedepu
teerde staten cp advies van het toenmalig gemeentebestuur genomen,
het algemeen burger gasthuis werd geplaatst op de lijst van de
instellingen van weldadigheid naar de onderscheiding als bedoeld
in artikel 2 sub a der Armenwet.
Daaruit vloeien verschillende consequenties voort ten aanzien
van de Armenwet en de Pensioenwet en daarmee heeft men aangaande
deze aangelegenheid te maken»
De Pensioenwet zegt in artikel dat voor verschillende ambte
naren door de gemeente pensioensbijdrage moet worden betaald» Men
rangschikt onder ambtenaren o„a. ook ambtenaren in vasten dienst
bij gemeentelijke instellingen, die uit andere dan gemeentelijke
inkomsten worden betaalde Hierdoor wordt absoluut vastgesteld,dat
ambtenaren die in vaster dienst zijn verbonden aan het algemeen
burger gasthuis voor pensicen.bstaling in aanmerking komen. Er is
een ander artikel van* de Pensioenwet, dat zegt dat de gemeente ver
plicht is deze bijdrage te betalen en dat de gemeente machtigt
deze bijdrage op de betrokken instelling te verhalen.
Uit een en ander staat naar sprekers meening dus vast, dat onder
de bestaande wet het een absolute plicht is voor de gemeente om
pensioensbijdrage voor den hier bedoelden functionaris te betalen.
Na lange Jaren van strijd is dit toegegeven door het huidige
college van burgemeester en wethouders als gevolg waarvan de af-
rekeningsstaat van den pensioenraad ook is betaald, &r is wel eens
gezegd, dat vroegere colleges dit standpunt niet hebben ingenomen
en steeds de betaling van de vordering van den pensioenraad ten
aanzien van het gasthuis geweigerd hebben, maar in feite is dat
niet waar, omdat in feite aan een vorig college nooit een defini
tieve afrekening over de Jaren 1922 - 1933 door den pensioenraad
is voorgelegd. Dat is eerst gebeurd in 1935. Voor zoover de mee
ning heerscht dat een ander college een andere meening had, wil
spreker er op wijzen, dat in 1928 door den heer Juten als loco
burgemeester toch ook het stuk geteekend werd, waarbij de pensioen
grondslag voor den heer Bevin Sr, als amanuensis van het algemeen
burger gasthuis werd vastgesteld. Naar sprekers inzicht valt daar
uit te concludeeren, dat ook het toenmalige gemeentebestuur reeds
de meening was toegedaan, dat het hier een gemeentelijke instel
ling betrof, waarvoor die vaststelling van den pensioensgrondslag
wettelijk verplicht was.
Uit het vorenvermelde vloeit ook voort het recht van de gemeente
tot verhaal der door haar betaalde pensioensbijdragen op het gast
huis, Burgemeester en wethouders ontkennen daartegenover geenszins
het recht van het college van regenten van het gasthuis om er een
andere meening op na te houden dan burgemeester en wethouders of
de raad, maar burgemeester en wethouders ontkennen wel het recht
om op een manier, zooals de heeieiBosohman en Verlinden het hier
doen, er zich met een Franschen slag van at te maken en geen be
hoorlijk standpunt in te nemen in een kwestie, waarvan zij niet
zonder meer af kunnen komen.
Ondanks het feit, dat burgemeester en wethouders sinds deze
kwestie in 1928 aan de orde kwam, uiterst coulant ten opzichte van
het gasthuis hebben gehandeld is door het college van regenten te
dezer zake absoluut geen medewerking verle_end om tot een oplossing
der kwestie te komen, maar werd integendeel steeds de afwerking
zooveel mogelijk gestagneerd. Het slot van de geschiedenis is ge-
worden een brief van het colliege van burgemeester en wethouders
aan het college van regenten waarbij voor de zooveelste maal aan
gedrongen wordt op restitutie van de betaalde pensioensbijdrage