- 10 - tijd, di© tueschen de vorige en deze vergadering verloopen is, het college zijn standpunt in deee heeft gewijzigd en er dus blijkbaar iets gebeurd is, dat hiertoe aanleiding heeft gegeven. Spreker vraagt, of het college, naar aanleiding van het nu aan den raad aangeboden voorstel, wil erkennen, dat het in de vorige vergadering ongelijk had en de hier bedoelde functionaris inderdaad een repre- sentabel persoon behoort te zijn? Wethouder MEERBACH zegt, dat inderdaad het college te dezen aan zien op de dwalingen zijns weegs is teruggekomen. De heer BECHT vraagt, waarom zulks dan niet in het prae-advies is medegedeeld? Wethouder MEERBACH meent, dat een en ander toch duidelijk genoeg blijkt uit het feit, dat B W nu met dit voorstel gekomen zijn. De heer BECHT is van oordeel, dat de wijziging van het standpunt van B W in het prae-advies tot uitdrukking had moeten komen. Wethouder MEERBACH: U moet niet te veel deemoedigheid van ons verlangen De heer BECHT zegt toch den indruk te hebben, dat dit voorstel door B W met een vooropgezette bedoeling is gedaan. Wethouder MEERBACH ontkent zulks. Het gaat hier alleen om de positie-regeling zonder meer. Bovendien moet de functionaris toch door den raad benoemd worden en heeft deze dat dus zelf in de hand. De heer JUTEN meent, dat de laatste opmerking van den heer Meer- bach niets zegt, omdat z.i. de stemmen al geteld zijn. Overigens blijft spreker van meening, dat op deae manier baantjes gefokt worden. Z.i. is dit blijkbaar de manier van dit college om tot be zuiniging te komen. In dit verband wil spreker herinneren aan den ontvanger der havengelden, die eerst bij den gemeente-ontvanger werd tewerkgesteld en daarna bij het burgerlijk armbestuur. Hij was daar echter overbodig, men wist er geen raad mee, en men heeft nu weer kunnen zien, dat hij aan de bad- en zweminrichting tewerkge steld is. Spreker verwacht, dat het op een dergelijke wijze ook zal gaan met de tewerkstelling van den te benoemen directeur. Hij wijst er op, dat het zwembad een seizoenbedrijf is en daar niet iemand benoemd moet worden met de bedoeling om hem het geheele jaar door in gemeentedienst te houden. Dit laatste dient naar sprekers mee ning slechts om den man een hooger salaris te kunnen geven en het scheppen van een nieuw baantje te camoufleeren. Wethouder MUSTERS begrijpt niet, hoe de heer Juten hier nog met verwijten over vriendjespolitiek durft komen. De heer JUTEN vraagt, of de heer Musters hem dan een dergelijke politiek wil verwijten? Wethouder MUSTERS antwoordt bevestigend en zegt, dat in den tijd, dat de heer Juten zitting in het college had, er wel degelijk vriendjespolitiek gevoerd werd, zooals spreker daarstraks reeds heeft opgemerkt. De heer JUTEN zegt dat de heer Musters dan nu maar eens met namen naar voren moet komen. Wethouder MUSTERS vraagt, of de heer Juten dan niet meer weet, hoe indertijd de heer Marchand aan de bad- en zweminrichting be noemd is. De heer JUTEN zegt, dat de heele raad wel weet waarom de heer Karchand indertijd tot opzichter benoemd is. Dat is gebeurd, omdat zulks een voordeel was voor de gemeente. Wethouder MUSTERS zegt daar nog lang zoo zeker niet van te zijn. De heer JUTEN vraagt, of de heer Musters misschien wil beweren, dat de heer Marchand een vriend van spreker is? Wethouder MUSTERS zegt dat niet te willen beweren. De wijze, waarop die man benoemd is, zegt echter naar sprekers meening wel wat. Er zijn trouwens nog wel andere benoemingen geweest, 2egt spreker. De heer JUTEN zegt, dat de heer Musters dan maar met die gevallen voor den dag moet komen. Spreker kan er ten opzichte van dit college meerdere noemen en wijst op hetgeen gedaan werd ten aanzien van Dielissen, en hoe er gehandeld werd met het schoonmaken van het stadhuis, dat ook jaren achtereen aan een familielid van een raads lid werd gegeven. De heer FRANKEN zegt, dat de heer Juten er gerust bij kan zeggen, dat dit familie van spreker was. JC

Raadsnotulen

Bergen op Zoom: 1926-1996 | 1939 | | pagina 111